woensdag 8 mei 2013

Wee mij, ik ga ten onder (Jes. 6)


Numeri 16; Psalmen 52-54; Jesaja 6; Hebreeën 13

Vermoedelijk vond Jesaja’s visioen van God en zijn roeping (Jes. 6) plaats aan het begin van zijn bediening, maar het wordt pas hier weergegeven omwille van thematische redenen. Na de reeks waarin telkens ‘wee’ uitgesproken wordt over het volk, spreekt Jesaja ook een wee uit over zichzelf (6:5), wat toont dat zijn standpunt als profeet er nooit een was van eigengerechtigheid.

Bovendien is de volgorde van zijn eigen roeping – God zien (6:1-4), diep bewustzijn en belijdenis van zonde (6:5), reiniging (6:6-7) en opdracht (6:8-13) – precies de volgorde van wat Israël moet doormaken willen zij terugkeren tot hun eigen rol als dienstknecht van de levende God. Het is de volgorde die ook wij moeten volgen.

Bovendien worden ook diverse elementen uit de roeping van Jesaja terug opgepikt in de daaropvolgende hoofdstukken (zoals we zullen zien), wat de positie van zijn verslag van het gezicht dat hij van God kreeg zeer strategisch maakt.

Een paar opmerkingen:

(1) Het was wanneer Koning Uzzia stierf dat Jesaja de Heer zag zitten op een troon – alsof de aardse koning moest sterven vooraleer Jesaja de grootsheid van de goddelijke Koning kon beginnen vatten.

(2) De serafs, een hogere orde van engelenwezens, verhogen de troon door hun adoratie en lof. God is de ‘driemaal heilige’ God. In zijn kerngebruik, is ‘heilig’ bijna een adjectief van God, en het omvat zowel zijn transcendentie als zijn gerechtigheid (5:16).

(3) Wanneer de eindige, de onreine en de sterfelijke in contact komen met de oneindige, de reine en de onsterfelijke, moet er, hoort er een diep bewustzijn te zijn van ontoereikendheid. God beginnen zien is ook beginnen zien hoe vreselijk en hopeloos onze toestand is. De heiligheid van God brengt onze opstandige en zondige natuur aan het licht op een manier dat onderlinge vergelijkingen onder de leden van het opstandige volk altijd onmogelijk zijn. Hier veroordeelt Jesaja zichzelf, want in de tegenwoordigheid van God lijken verschillende gradaties van zonde nutteloos.

(4) Alleen de reiniging waarin het door God zelf voorgeschreven altaar voorziet, kan volstaan om Jesaja’s zonde weg te nemen.

(5) Voor het eerst in dit gezicht spreekt God, en Hij zoekt vrijwilligers (op zichzelf al een welwillende daad van genade). Wanneer Jesaja antwoordt, is dit minder de kreet van de held dan de smeekbede van de begenadigde. Het is alsof hij smeekt, ‘Hier! Alstublieft! Zou ik in aanmerking komen? Is er een manier waarop ik kan helpen? Wilt u mij alstublieft gebruiken?’

(6) De inhoud van de opdracht die Jesaja krijgt is blijven prediken tot het onherroepelijke oordeel valt. Er is geen vooruitzicht van herleving. Het is te laat. De prediking zal slechts dienen om het volk te verharden. De enige hint naar hoop – een hint die krachtig verder ontwikkeld wordt in het boek (11:1) – is dat er uit de tronk van de vernietigde natie nieuw leven zal voortspruiten, en doorheen dit overblijfsel het beloofde zaad (6:13b).


Eigen vertaling van de overdenking bij 8 mei uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten