woensdag 1 mei 2013

Kan een gelovige nog verloren gaan? (Hebr. 6)


Numeri 8; Psalm 44; Hooglied 6; Hebreeën 6
De passage over ‘afvalligheid’, Hebreeën 6:4-6 (vergelijk met 10:26-31) vormde in de loop van de geschiedenis het middelpunt van een aanzienlijk aantal theologische en pastorale disputen.

De kern van de vraag is of oprechte gelovigen hun redding kunnen verliezen. Sommige christenen antwoorden bevestigend, hoewel het moeilijk te verenigen valt met bevestigingen zoals bijvoorbeeld de ‘gouden ketting’ uit Romeinen 8:29-30 of de niet nader bepaalde beweringen van Johannes 6:39-40, 44. Sommige christenen hebben daarom gesuggereerd dat hetgeen Hebreeën hier ziet, niet gaat over het afvallen van eeuwig leven, maar afvallen van nuttige dienst.

Op het eerste gezicht is de taal van Hebreeën 6 en 10 strenger dan dit. Anderen stellen dat de waarschuwing louter hypothetisch of zelfs gunstig is – een instrument van genade dat garandeert dat gelovigen niet afvallig zullen worden.

Maar als we dit weten, is het moeilijk om de waarschuwing ernstig te nemen, want we krijgen op voorhand de verzekering dat de verzameling afvalligen een lege verzameling is – en dit maakt de waarschuwing lichtelijk bespottelijk en niet de bijzonder ernstige zaak waarvoor de auteur van de Hebreeënbrief ze aanziet.

Nog anderen argumenteren dat het Nieuwe Testament dan wel elders de volharding en de bewaring van de heiligen mag onderwijzen, maar dat hier verondersteld wordt dat sommigen zullen afvallen – en we moeten gewoon leven met die spanning, om maar niet te zeggen die tegenspraak.

Mijn eigen visie is dat de kwestie om twee punten draait, met een belangrijke pastorale implicatie. Ten eerste is het niet alsof Hebreeën één ding leert en Paulus en Johannes iets anders. Paulus smeekt christenen dat ze zichzelf zouden onderzoeken om te zien of ze in het geloof zijn (2 Kor. 13:5), maar dan stelt hij de gouden ketting op.

Johannes waarschuwt dat ranken van Christus (de ware wijnstok) afgesneden kunnen worden, maar benadrukt dat Christus al degenen zal bewaren die de Vader Hem gegeven heeft.

Daarom winnen we er niets mee als we Hebreeën 6 bijvoorbeeld tegenover Johannes stellen. Het gedeelte strookt telkens heel goed met één element in Johannes en Paulus.

Ten tweede moeten we ons afvragen of de individuele beschrijvingen (‘verlicht’, ‘de hemelse gave genoten hebben’, enz.) in Hebreeën 6 en 10 ons verplichten te denken aan ware christenen. Het antwoord op deze vraag is verbonden met onze theologie over bekering en over wat bedoeld wordt met ‘ware christen’.

Het Nieuwe Testament geeft veel voorbeelden van mensen die genoeg van Gods genade geproefd hebben om hun leven te veranderen en zich bij de zichtbare kerk te voegen, hoewel ze niet van de soort genade blijk geven die hen in staat stelt te volharden. Zelfs Hebreeën 3:6, 14 veronderstelt zoveel.

Onder een dergelijke ‘strakke’ definitie van een ware christen, valt niemand af. De vraag wordt dan: ‘Zul je volharden? Is je ervaring van genade zo licht dat je kunt wegwandelen van het kruis?’

Wat zijn de pastorale implicaties? De overdenkingen suggereren dat de Bijbel mooie bemoedigingen biedt aan de zwakken en wankelmoedigen, maar de openlijk opstandigen bedreigt met een ernstige toets van de oprechtheid van de belijdenis van hun geloof.


Eigen vertaling van de overdenking bij 1 mei uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten