dinsdag 31 december 2013

Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij lief? (Joh. 21)

2 Kronieken 36; Openbaring 22; Maleachi 4; Johannes 21
Van alle opstandingsverschijningen van Jezus is Petrus ongetwijfeld het diepst geraakt door die waarover we lezen in Johannes 21.

Het begint met zeven discipelen die gaan vissen en niets vangen tijdens de nacht, en daarna een grote vangst binnenhalen op Jezus’ bevel. Het gaat verder met een ontbijt boven een kolenvuur op het strand (21:1-14). Er volgt een gedenkwaardig gesprek dat Petrus herstelt na zijn smadelijke verloochening van zijn Meester.

(1) In het gesprek tussen Jezus en Petrus (21:15-17) heeft het samenspel van twee verschillende Griekse woorden voor ‘liefde’ veel commentatoren ervan overtuigd dat er iets bijzonder belangrijks aan het verschil vasthangt (hoewel dit verschil zelf verschillend wordt uitgelegd).

Om diverse redenen blijf ik niet overtuigd. Johannes houdt ervan synoniemen te gebruiken, met zeer weinig verschil in betekenis. De woorden variëren voor weiden/hoeden/weiden, en voor lammeren/schapen/schapen, net zoals ze variëren voor ‘liefde’.

In 3:35 ‘heeft’ de Vader de Zoon ‘lief’, en een van de twee werkwoorden wordt gebruikt; in 5:20 ‘heeft’ de Vader de Zoon ‘lief’, en het andere van de twee werkwoorden wordt gebruikt – en er is op geen enkele manier een verschil in betekenis. Beide werkwoorden kunnen goede of slechte connotaties hebben; alles wordt bepaald door de context.

Willen we de betekenis van deze dialoog tussen Jezus en Petrus doorgronden, zullen we ons moeten baseren op iets anders dan op het samenspel tussen de twee Griekse werkwoorden. Dus laat de ‘waarlijk’ vallen in 21:15 en 16 (wat de manier is van de NBG om te pogen een verschil tussen de twee werkwoorden te behouden [in NBV en HSV vind je trouwens geen ‘waarlijk’ of vergelijkbaar woord]).

(2) ‘Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen?’ (21:15, cursief toegevoegd). Verwijst ‘dezen’ naar ‘deze andere discipelen’ of naar ‘deze vissen’? In Matteüs 26:33 pocht Petrus dat hij nooit zal vallen, zelfs al doen alle andere discipelen dit wel. Dit pochen wordt niet vermeld in Johannes’ evangelie, alhoewel Johannes wel Petrus’ vreselijke verloocheningen vermeldt.

Anderzijds, aangezien de mannen net hebben gevist, verwijst ‘dezen’ misschien naar de vissen. Maar indien dit zo is, waarom dan enkel Petrus aanspreken, en niet alle zeven discipelen?

Al met al vermoed ik dat dit gedeelte Petrus herinnert aan zijn noodlottige roemen, en dat dit een van de gedeeltes is die zorgt voor een soort aaneenschakeling tussen de verslagen in Johannes en de synoptische evangeliën. Is Petrus nog altijd bereid om zijn morele superioriteit over de andere discipelen uit te spreken?

(3) Drie keer gaat Jezus over dezelfde vraag; drie keer ontlokt hij een antwoord; drie keer geeft Hij Petrus een bevel. Zoals de verloochening drievoudig was (18:15-18, 25-27), zo is dit ook met deze stappen van herstel.

Petrus is ‘bedroefd’ [NBV: ‘verdrietig’, JL] door de procedure (21:17); de volgende verzen tonen dat hij nog altijd kenmerken van onvolwassenheid vertoont (zie vol. 1, de overdenking voor 31 maart). Maar terwijl Jezus hier blij een gebroken discipel herstelt die Hem heeft verloochend, laat Hij hem zijn zonde onder ogen zien, zijn liefde verklaren en een opdracht ontvangen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 31 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 30 december 2013

Plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt (Mal. 3)


2 Kronieken 35; Openbaring 21; Maleachi 3; Johannes 20
Mensen kunnen trouweloos zijn, maar de Heer verandert niet. Die onveranderlijkheid bedreigt oordeel; het is de ook de reden dat het volk niet is verteerd (Mal. 3:6). Hoop is afhankelijk van Gods genadige ingrijpen, gegrond in zijn onveranderlijke karakter (Mal. 3).

(1) ‘Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt, namelijk de Engel des verbonds, die gij begeert. Zie, Hij komt, zegt de HERE der heerscharen’ (3:1).

(2) Deze belofte klinkt als een antwoord op het cynisme dat opdook nadat de tweede tempel was gebouwd. Daar was de tempel, maar waar was de heerlijkheid die Ezechiël had voorzegd (Ez. 43:1-5)? Slechts wanneer de Heer komt zal het doel van de herbouw van de tempel zijn vervuld. En de Heer zal deze belofte vervullen.

Ten eerste zal Hij zijn ‘bode’ zenden, als een voorloper ‘die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal’. En dan zal plotseling ‘de Here, die gij zoekt’ tot zijn tempel komen, ‘de Engel des verbonds, die gij begeert’.

Ondanks dappere pogingen om de tekst op een andere manier uit te leggen, is de meest voor de hand liggende lezing deze die maar een paar pagina’s verder in de Bijbel de draad weer oppikt (hoewel in feite een paar eeuwen later).

Vooraleer de Heer zelf komt – de Heer die zij zoeken, de lang beloofde boodschapper van het nieuwe verbond – is er een andere boodschapper die de weg bereidt. Jezus benadrukt dat de voorloper over wie Maleachi sprak niemand anders is dan Johannes de Doper (Mat. 11:10).

(2) Telkens God zichzelf op een bijzondere manier aan zijn volk openbaart, en nog het meest in deze ultieme zelfopenbaring, is er zowel toorn als genade. Vooruitzien naar ‘de dag van zijn komst’ (3:2) roept daarom op tot diepgaand berouw (3:2-5).

Dergelijk berouw dekt de volle breedte van de lelijke zonden die worden opgesomd in 3:5 tot iets wat makkelijker over het hoofd wordt gezien, maar duidelijk ook lelijk is voor God: roof, God beroven van de tienden en offeranden die we Hem zijn verschuldigd (3:6-12).

Weg met het cynisme dat beweert dat God dienen gelijkstaat met tijd- en geldverspilling, dat er geen gewin is wanneer je God tot middelpunt maakt, dat het ‘nutteloos’ is God te dienen (3:13-15).

(3) Heel wat van de Oudtestamentische profeten volbrachten trouw hun dienst en zagen maar weinig vrucht in hun eigen tijd. Anderen waren getuige van iets van opwekking. Haggai zag de Heer zo werken onder het volk dat de tempel werd herbouwd.

Ook Maleachi zag vrucht in de levens van degenen die rekening hielden met zijn boodschap en begonnen te leven in het licht van de belofte die nog moest worden vervuld:

‘Dan spreken zij die de HERE vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste [blijkbaar bemoedigden en stimuleerden ze elkaar om trouw te zijn]: De HERE bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de HERE vrezen en zijn naam in ere houden’ (3:16).


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 29 december 2013

Speel niet met je leven en gedraag je niet langer trouweloos (Mal. 2)


2 Kronieken 34; Openbaring 20; Maleachi 2; Johannes 19

Een van de tekenen van een cultuur in verval is dat de mensen zich niet houden aan hun beloften. Wanneer deze beloften zijn afgelegd tegenover of voor de Heer, en tegelijk tegenover iemand anders, maakt het de overtreding nog oneindig veel erger.

Er is iets aantrekkelijk en stabiel aan een maatschappij waarin je erop kan rekenen als iemand zijn of haar woord geeft. Enorme contracten kunnen worden bezegeld met een handdruk, omdat elke partij de ander vertrouwt. Huwelijken houden stand. Mensen maken beloften en houden die.

Natuurlijk is het gemakkelijk om, vanuit het gezichtspunt van onze relatief trouweloze maatschappij, te spotten met het beeld dat ik schets, door voorbeelden te vinden waarin in een dergelijke wereld iemand gevangen achterblijft in een gewelddadig huwelijk of een zakenman wordt bedot door een gewetenloze manipulator.

Maar wanneer je focust op de moeilijke gevallen en de maatschappij bouwt op groeiend cynisme, dan moedig je zelfzuchtig individualisme aan, trouweloosheid, onverantwoordelijkheid, culturele onstabiliteit, valsheid en een verveelvoudiging van de advocatenlegers. En vroeg of laat krijg je te maken met een toornige God. Want God haat trouweloosheid (2:1-17).

Binnen de verbondsgemeenschap van het oude Israël van na de ballingschap, waren een aantal van de ergste voorbeelden verbonden met de uitgesproken godsdienstige dimensies van de cultuur, maar niet allemaal:

(1) De lippen van de priesters moeten eigenlijk ‘kennis bewaren’ en uit zijn mond moet men ‘onderricht in de wet’ kunnen zoeken – ‘want een bode van de HERE der heerscharen is hij’ (2:7). De priester moest God vrezen en voor zijn aangezicht beven (2:5), betrouwbaar onderricht geven (2:6), en de weg van het verbond bewaren (2:8).

Maar omdat de priesters in dit alles trouweloos bleken, zal God ervoor zorgen dat ze worden veracht en vernederd voor het hele volk (2:9). Dus waarom is het dat bedienaars van het evangelie vandaag maar net boven verkopers van tweedehandswagens worden ingeschat, wanneer het gaat om publiek vertrouwen?

(2) Net als sommige andere profeten (bijv. Ez. 16, 23), portretteert Maleachi geestelijke afval in termen van overspel (2:10-12).

(3) Het hoeft niet te verwonderen dat trouweloosheid in de geestelijke arena gepaard gaat met trouweloosheid in huwelijken en het gezin (2:13-16). Oh, deze mensen kunnen best een geestelijk gezicht opzetten, terwijl ze wenen en zegen van God afsmeken. Maar God schenkt er gewoon geen aandacht aan.

Waarom niet? ‘Omdat de HERE getuige geweest is tussen u en de vrouw uwer jeugd, aan wie gij ontrouw geworden zijt, terwijl zij toch uw gezellin en uw wettige vrouw is’ (2:14).

(4) Meer algemeen gesproken hebben deze mensen de Heer vermoeid met hun eindeloze redeneringen, hun morele relativisme (2:17).
‘Daarom, weest op uw hoede voor uw hartstocht en weest niet ontrouw’ (2:16).


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 28 december 2013

Waar is de vrees voor Mij? zegt de HERE der heerscharen tot u (Mal. 1)


2 Kronieken 33; Openbaring 19; Maleachi 1; Johannes 18
We weten niet veel over Maleachi. Hij diende in de periode na de ballingschap, later dan de vroege jaren waarin de grootste crisissen plaatsvonden. Tegen zijn tijd waren zowel de muur als de tempel herbouwd.

Nehemia, Zerubbabel en Jozua waren namen uit het verleden. Het teruggekeerde overblijfsel had zich gesetteld. Recent had zich niets van grote betekenis voorgedaan. Er was geen spectaculair herstel van de heerlijkheid van God in de tempel, zoals voorzien door Ezechiël (43:4). De rituelen werden uitgevoerd, maar zonder veel ijver of enthousiasme.

Dit is de situatie die Maleachi aankaart. Het maakt zijn woorden bijzonder toepasselijk voor gelovigen die leven in vergelijkbare tijden van lethargie. Er gebeurt niet al te veel: de politieke situatie is stabiel, de godsdienstvrijheid verzekerd, de voorgeschreven rituelen worden uitgevoerd – maar bij dit alles ontbreekt niet alleen passie, maar ook integriteit, levensverandering, vuur, eer in relaties en beloften, en godsvrucht. De terugkerende Joden worden gekenmerkt door een cynisme dat levensmoe is en zich niet zomaar laat wegzetten.

Maleachi 1 schept al meteen het kader:

(1) De mensen zijn niet overtuigd dat God hen werkelijk liefheeft. ‘Waarin hebt Gij ons uw liefde betoond?’, protesteren ze (1:2) – in het bijzonder in het licht van de algemene belabberde staat van zwakheid en relatieve armoede waarin ze zich bevinden.

God verwijst in de eerste plaats naar zijn liefde waarmee Hij hen uitverkoren heeft. Hij verkoos Jakob boven Esau; er was niets intrinsiek aan de twee mannen dat een aanleiding vormde voor deze keuze. De keuze valt terug te voeren naar niets meer of minder dan de verkiezende liefde van God.

Gelovigen moeten leren veilig te rusten in die liefde, willen ze niet worden overvallen door elke donkere omstandigheid die hen treft.

(2) In haar godsdienstige praktijken voert het volk de rituelen uit, maar het behandelt God met een uitgesproken gebrek aan respect. Dit wordt minstens op twee manieren getoond.

(a) De wet bepaalde dat wie een offer wilde brengen, met een vlekkeloos lam moest komen, niet met het zwakke en kreupele. Maar deze mensen brengen de slechtste dieren uit hun kudde – iets waar ze zelfs nog niet aan zouden durven denken als ze een geschenk zouden aanbieden aan een aardse monarch (1:6-9).

(b) Bovenal behandelt het volk de aanbidding van de almachtige God in woord en daad als een last die je moet verdragen, veel meer dan een vreugde die je geniet of minstens een gelukkige plicht die je vervult. ‘Wat is het een moeite!’ (1:13), zuchten ze, terwijl ze misprijzend ‘de neus ophalen’ (1:13).

De kwestie waar het om draait is dat God een groot koning is. Deze mensen handelen op een manier die Hem minacht. ‘Van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat, is mijn naam groot onder de volken’ (1:11). ‘Want een groot Koning ben Ik (…) en mijn naam is geducht onder de volken’ (1:14).

Maken Maleachi’s woorden ons beschaamd over hoe wij God benaderen?


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 27 december 2013

Ik heilig Mijzelf voor hen (Joh. 17)


2 Kronieken 32; Openbaring 18; Zacharia 14; Johannes 17
Van tijd tot tijd heb ik in deze twee volumes de aandacht gevestigd op het feit dat de manier waarop een bijbels auteur een woord gebruikt, niet noodzakelijk dezelfde is als waarop wij dat woord gebruiken. De ernstige Bijbellezer zal zich dan bijzondere moeite getroosten om te vermijden in de Bijbel in te lezen wat die niet zegt.

De Heer Jezus bad in de nacht waarin Hij werd overgeleverd voor zijn volgelingen in deze bewoordingen: ‘Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid. Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld; en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid’ (Joh. 17:17-19).

Merk op:

Ten eerste verwijst ‘heiliging’ aan deze kant van de Reformatie gewoonlijk naar de graduele groei in genade die uit bekering voortvloeit. In de rechtvaardiging verklaart God ons rechtvaardig, op grond van het offer dat zijn Zoon heeft gebracht voor ons; in de heiliging gaat God verder met het werk in ons om ons steeds heiliger te maken, ‘geheiligd’, groeiend in gelijkvormigheid aan Jezus Christus.

Er is niets verkeerd mee als we zo spreken: op het terrein van de systematische theologie zijn de bewoordingen behoorlijk duidelijk. En uiteindelijk, of het woord ‘heiliging’ nu al dan niet wordt gebruikt, er is een overvloed aan passages die dit soort groei in genade beschrijven (bijv. Fp. 3:10 e.v.).

Ten tweede zou een dergelijk gebruik van ‘heiliging’ niet erg logisch zijn voor 17:19. Wanneer Jezus zegt dat Hij zich voor zijn discipelen zou heiligen, dan bedoelt Hij niet dat Hij omwille van hen heiliger zou worden dan Hij was, of een klein beetje matuurder en consistenter misschien.

Veeleer bedoelt Hij, in het licht van Johannes’ slothoofdstukken, dat Hij zich helemaal toewijdt aan de wil van zijn Vader – en Gods wil is dat Jezus naar het kruis gaat. Jezus is volkomen gereserveerd voor wat de Vader wil; Hij heiligt zich.

Ten derde is Jezus’ doel met dergelijke gehoorzaamheid dat ook zijn discipelen ‘geheiligd mogen zijn in waarheid’ (17:19). Omwille van zijn heiliging gaat Jezus naar het kruis en sterft er voor de zijnen; het gevolg van dit kruiswerk is dat zijn discipelen werkelijk ‘geheiligd’ zijn, d.w.z. apart gezet voor God.

Dit klinkt als wat systematici ‘positionele heiliging’ noemen: de focus ligt dan niet op groeiende gelijkvormigheid aan God, maar op de transformatie van iemands positie voor God, met dank aan Jezus’ beslissende verzoening.

Ten vierde vraagt Jezus in zijn gebeden dat zijn Vader zijn discipelen zou ‘heiligen’ door de waarheid, d.w.z. door zijn woord dat waarheid is (17:17). Het kan dat Hij gewoon vraagt dat zij voorgoed ‘geheiligd’ zijn door de waarheid van het evangelie.

Maar indien het ook gaat over de bevindelijke, langetermijndimensie, dan leert dit gedeelte ons ook hoe we meer ‘geheiligd’ worden – in lijn met Psalm 1:2; 119:109, 111.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 26 december 2013

Zwaard, waak op tegen mijn herder (Zach. 13)


2 Kronieken 31; Openbaring 17; Zacharia 13:2-9; Johannes 16
In bepaalde opzichten zet Zacharia 13:2-9 het thema leiderschap voort. Maar het heeft twee delen, elk met zeer uiteenlopende klemtonen:

(1) In 13:2-6 veroordeelt God de valse herders – een courant thema, natuurlijk (bijv. Jer. 23:9 e.v.; Ez. 13; 34:1-10). Bovendien past het bij de verzen die er onmiddellijk aan voorafgaan. Daar, zo zagen we, wordt een bron geopend voor het reinigen van de bewoners van Jeruzalem in het algemeen, en voor het huis van David in het bijzonder.

Maar wanneer burgers en het koningshuis beiden moeten gereinigd worden, dan geldt dit ook voor de godsdienstige leiders. ‘Te dien dage’ (13:2), zo verklaart God, zal Hij niet alleen de afgoden uitroeien, maar ook de valse profeten uit het land.

De situatie zal zodanig worden getransformeerd dat het verbondsideaal van kracht is (Deut. 13:6-11): wanneer iemand zegt ‘Zo spreekt de Heer’ wanneer de Heer niet heeft gesproken, zullen zijn naaste familieleden de eersten zijn om hem te doen zwijgen.

Wie in het verleden valse profeten waren, zullen zich zozeer schamen over zichzelf dat wanneer ze daarnaar worden gevraagd zullen benadrukken dat ze landbouwers zijn (13:4-5). Wanneer ze ‘profetische wonden’ aan hun lichaam hebben (ongetwijfeld eigengemaakte wonden die gelinkt zijn met extatisch heidendom, zoals in 1 Kon. 18:28), dan zullen ze flagrant liegen en beweren dat de wonden het gevolg zijn van een of andere ruzie of iets anders dat zich afspeelde ‘in het huis van mijn vrienden’ (13:6).

Het punt is dat in de uiteindelijke voleinding der dingen, valse leer en valse profetie tot het verleden zullen behoren. Wie oren heeft om te horen zou daarom nu al dergelijke ‘profetie’ moeten verwerpen, als een teken van ontvankelijkheid voor het ware woord van de Heer.

(2) Sommigen hebben zich afgevraagd of de laatste drie verzen (13:7-9) niet op een of andere manier verkeerd werden geplaatst vanuit het slot van hoofdstuk 11, waar Zacharia heel wat aandacht heeft geschonken aan herders.

In feite zouden deze verzen daar niet veel zin hebben gehad, maar ze passen hier wonderwel. Hoofdstuk 11 eindigt met Zacharia die de waardeloze herder vertegenwoordigt die te maken krijgt met goddelijke afkeuring. Maar de herder in 13:7-9 krijgt Gods instemming.

De verbanden met de twee voorgaande gedeeltes zijn makkelijker aan te tonen. In 12:10-13:1 wordt Jahweh zelf verwond, doorboord; en dan worden de valse profeten aangeklaagd (13:2-9). Maar er is nog altijd de nood aan de goede herder. De goede is Gods herder, ‘mijn herder (…) de man die mijn metgezel is’ (13:7).

God beveelt het zwaard om hem te slaan (denk na over Hd. 4:27-28). Elders is God zelf de herder, en zijn dienstknecht David is dit ook (Ez. 34); zo wordt God zelf hier doorboord, en zijn herder wordt dit ook.

Het eerste gevolg is dat de schapen verstrooid worden (13:7; zie Mk. 14:27; Mt. 26:31); het ultieme gevolg is de loutering en de trouw van het volk van God (13:9).


Eigen vertaling van de overdenking bij 26 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 25 december 2013

Zij zullen hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben (Zach. 12)


2 Kronieken 30; Openbaring 16; Zacharia 12:1—13:1; Johannes 15
De laatste drie hoofdstukken van Zacharia (hoofdst. 12-14) werken thema’s uit die al opdoken in de hoofdstukken 9-11. Maar er is een toenemende intensiteit, aangegeven door de zin ‘te dien dage’ [of: ‘op die dag’, JL), die zestien keer herhaald wordt. Het hoogtepunt ligt in het laatste hoofdstuk, waar Gods universele koninkrijk te volle gevestigd is.

Zacharia 12 maakt deel uit van die toenemende intensiteit. Het eerste deel (12:1-9) is oppervlakkig bekeken eenvoudig te begrijpen, maar anderzijds is de verklaring moeilijk; het tweede deel (12:10-13:1) is ontzettend beeldend, en wordt in het Nieuwe Testament geciteerd.

(1) Het eerst deel schetst de vroegere verstrooide ballingen, nu teruggekeerd naar Jeruzalem, die te maken krijgen met de aanval van vijandige volkeren.
Het lijkt erop dat zelfs Juda aanvankelijk Jeruzalem in de steek laat: de vertaling van de NEB is wellicht correct: ‘ja ook Juda raakt betrokken in de belegering van Jeruzalem’ [Carson verwijst naar de New English Bible, waar staat ‘Judah will be caught up in the siege of Jerusalem’].

Maar dan grijpt de Heer in en Hij maakt ‘Jeruzalem tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond’ (12:2). God verwart de aanvallen van de cavalerie (12:4), en het volk van Juda vat moed door de volharding van de Jeruzalemieten (12:5).

Als gevolg daarvan wordt het feit dat ze zich tussen de vijanden bevinden in hun voordeel gekeerd: ze zijn als vuur dat droog hout aansteekt (12:6). De overwinning is glorieus (12:7-9).

Tot hier zijn we mee. Maar waarover gaat dit allemaal? We kunnen de vraag niet beantwoorden zonder beroep te doen op andere Schriftplaatsen, zonder een coherente manier om de Bijbel samen te leggen.

Sommigen denken dat dit verwijst naar het empirische Jeruzalem op een bepaald punt in de toekomst, met (wellicht) passende omschakeling van cavalerie naar iets moderner. Anderen denken dat dit een apocalyptisch visioen is van finale aanvallen tegen het volk van God, tegen de bewoners van het nieuwe Jeruzalem. Werpt het volgende deel meer licht op het debat?

(2) Het tweede deel staat in opvallend contrast met het eerste. Het huis van David en de Jeruzalemieten zijn net krachtig bemoedigd. Maar nu giet God zelf een geest van berouw over hen uit (12:10), zeker geen geest van triomfalisme.

Ze komen in een positie waarin ze rouwen over iemand die ter dood gebracht werd in de stad, en waarin ze door een nieuwe bron worden gereinigd van hun zonde en onreinheid, een bron ontsloten ‘voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem’ (13:1).

Wie is deze doorstoken persoon, over wie het volk rouwt? De meest natuurlijke lezing van het Hebreeuws is dat het om Jahweh zelf gaat: ‘Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben. Zij zullen over Hem rouw bedrijven’ (12:10, HSV).

Aan de ene kant kan ‘doorstoken’ als metafoor worden verstaan: Jahweh is op precies dezelfde manier ‘verwond’ als Hij bedrogen werd in Hosea. Maar er is een meer letterlijke vervulling, een letterlijker doorboren (Joh. 19:34, 37).

Welk voordeel ligt er in een louter militaire overwinning, tenzij het volk van God rouwt over wat het God heeft aangedaan – en ontdekt dat Hij een bron ontsloten heeft om hen van hun zonde te reinigen (13:1)?


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 24 december 2013

Zo zeide de HERE, mijn God: Weid de slachtschapen (Zach. 11)


2 Kronieken 29; Openbaring 15; Zacharia 11; Johannes 14
Zacharia heeft al beeldrijke taal gebruikt die verband houdt met schapen en herder (9:16; 10:2, 3, 8-12, 11:3). Nu werkt hij dit breder uit (Zach. 11:4-17).

Het is een moeilijk gedeelte. Mogelijk is het een uitgesponnen allegorie, eerder dan iets dat zich voordoet, alleen al omwille van alle andere mensen die betrokken zijn.

Het doel ervan is heel waarschijnlijk een belangrijk misverstand rond leiderschap de wereld uit te helpen. Velen denken dat als een volk de juiste regeerder heeft, alles goed zal zijn. Maar hier wordt de juiste herder gehaat en verworpen.

(1) ‘De HERE, mijn God’, zegt Zacharia, geeft het volk nog een laatste kans (11:4-6). God draagt hem op te dienen als herder van een kudde ‘slachtschapen’, d.w.z. schapen die worden gekweekt voor hun vlees. De ‘schapen’ zijn onderdrukte mensen, terwijl hun verdrukkers afwisselend hun eigen herders zijn die ze vetmesten voor de slacht, en de kopers die hen slachten ‘zonder dat zij zich schuldig voelen’ [Eng.: ‘go unpunished’, m.a.w.: zonder dat ze gestraft worden, JL] (11:5).

De taal die hun eigenaars beschrijft is vernietigend: ze verkopen hen voor de slacht en zeggen ‘geprezen zij de HERE, omdat ik rijk word’ (11:5) – alsof rijkdom een betrouwbare indicator zou zijn voor de gunst van de Heer (vgl. Mk. 10:23).

De ‘kopers’ in de gelijkenis zijn de bezettende machten. Zo zijn de ‘verkopers’, de leiders van het verbondsvolk, medeplichtig in het ‘niet sparen’ van hun volk. Zacharia’s opdracht als herder, om zijn kudde te redden, lijkt gedoemd te mislukken. God zelf zal het volk overleveren aan hun eigen naasten en koning. Ze zijn niet trouw aan Hem en Hij levert hen over aan hun medeburgers – en God zal hen niet redden (11:6).

(2) In het tweede deel (11:7-14), wordt de goede herder, Zacharia, verworpen. Je had kunnen denken dat de kudde zich tot hem zou wenden voor hun redding, aangezien alle anderen – verkopers, herders, kopers – er op uit zijn hen te verkopen en van ze te profiteren.

Maar de kudde haat de goede herder (11:8). Uiteindelijk verlaat hij de schapen om ze de koers te laten volgen waartoe ze vastbesloten zijn (11:9). De staf ‘Liefelijkheid’ of ‘Gunst’ wordt verbroken, net als het verbond dat gesloten was ‘met alle volken’ (waarschijnlijk verwijzend naar de Joodse kolonies die over vele volken verstrooid zijn, zoals in Joël 2:6).

Zo hebben de handelaren die voorzagen in Zacharia’s loon, en die hem ongetwijfeld weg wilden, onbewust Gods judiciële wil vervuld en Zacharia afgekocht met een finale betaling van dertig zilverstukken.

Zacharia krijgt de opdracht die zilverstukken de pottenbakker toe te werpen (een ambachtsman die zowel met klei en metaal werkte), waarschijnlijk opdat hij een klein beeldje zou maken, een klein afgodsbeeldje (11:12-13). Zij die de goede herder verwerpen, blijven over met afgoden – en met verdeeldheid (12:14).

(3) In de slotzinnen (11:15-17) beeldt Zacharia het enige alternatief uit voor een goede herder: een waardeloze herder. Hoeveel dacht Christus na over dit hoofdstuk – de goede herder die door zovelen van zijn eigen volk werd verworpen en aan de kant werd geschoven voor dertig zilverstukken?


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 23 december 2013

Daarna deed Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wassen (Joh. 13)

2 Kronieken 27-28; Openbaring 14; Zacharia 10; Johannes 13

Het verslag van Jezus die de voeten van zijn discipelen wast (Johannes 13:1-17) wordt ons verteld om diverse punten duidelijk te maken:

(1) Stappen op stoffige wegen in open sandalen eiste zijn tol. Veel huizen zouden de laagste bedienden aanduiden om de voeten van bezoekers te wassen. Bij deze gelegenheid echter zijn Jezus en zijn dichtste discipelen alleen, en niemand denkt eraan de rol van de laagste slaaf op zich te nemen – niemand, behalve Jezus zelf.

De manier waarop Johannes de feiten ordent, toont dat hij decennia later, bij het schrijven van deze zinnen, nog altijd vol ontzag is voor de dimensies van de daad. Jezus weet dat het tijd is voor Hem om naar het kruis te gaan, ‘om uit deze wereld over te gaan tot de Vader’, (13:1), maar Hij is niet egocentrisch.

Hij weet dat een van hen van wie Hij de voeten zal wassen Judas Iskariot is, die, overgeleverd als hij is aan de duivel, volop bezig is met Hem te verraden. Jezus weet vanwaar Hij gekomen is, ‘dat Hij van God uitgegaan was en tot God heenging’ (13:3).

Gedurende al die tijd had Hij ‘de mensen die hem in de wereld toebehoorden lief’, en nu toont Hij hen dat ‘zijn liefde voor hen’ (…) ‘tot het uiterste’ zou gaan (13:1, NBV) – niet alleen in de voetwassing op zich, maar in het kruis, waarnaar de voetwassing verwijst (zoals we zullen zien).

Terwijl Hij dit allemaal wist, terwijl Hij zo liefhad, stond Hij van de maaltijd op en ‘Hij legde zijn klederen af en nam een linnen doek en omgordde Zich daarmede’ (13:4) – het is alsof iedere stap onuitwisbaar in het geheugen van Johannes is gebrand, en hij het terug kan afspelen, altijd maar weer, in vertraging.

In de stilte van de kamer wast Jezus de voeten van zijn discipelen.

(2) Petrus verzet zich (13:6-11). Het gesprek dat volgt is veelgelaagd. Op het eerste gezicht is er een vorm van nederigheid die eigenlijk trots is. Aan de ene kant is het meest vernederende dat je in deze setting kunt ondergaan dat Jezus je voeten wast. Dus is er een les in nederigheid.

Maar er is nog een diepere laag: ‘ Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het later verstaan’ (13:7); Jezus die de voeten van de discipelen wast grijpt symbolisch vooruit naar de wassing die door het kruis wordt verwezenlijkt, de opperste zelfvernedering die wordt tentoongespreid in het kruis. Petrus zal dergelijke dingen pas verstaan na de gebeurtenissen.

En dan, in een ogenblik van plots omkerend enthousiasme, wil Petrus een bad, en een derde laag wordt weggehaald om te laten zien: een persoon die al rein is heeft geen bad nodig, maar moet slechts de voeten gewassen worden (13:10).

En in bepaalde opzichten zijn de discipelen, met uitzondering van de zoon van het verderf, al rein. Hier vinden we dus een beeld van het ‘eens-en-voor-altijd’-element van het kruis (vgl. Heb. 9:11-14, 23-26); we hebben geen nieuw offer nodig, maar wel nieuwe belijdenis (1 Joh. 1:7, 9).

(3) En altijd is er het gebod dat we als Jezus zouden zijn. Denk na over 13:12-17 en zijn gevolgen voor ons vandaag.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 22 december 2013

Ik zal Mij rondom mijn huis legeren (Zach. 9)


2 Kronieken 26; Openbaring 13; Zacharia 9; Johannes 12

Zacharia 9-14 vormt een tweede en onderscheiden deel van het boek. Met hun apocalyptische beelden en kleurrijke metaforen bevatten deze hoofdstukken veel stukken die moeilijk te begrijpen zijn. Meestal echter is de algemene gedachtegang duidelijk genoeg.

Zacharia 9 kan worden onderverdeeld in drie gedeeltes:

(1) Het eerste is een ‘godsspraak’ (9:1-8). Het ongewone woord dat wordt gebruikt suggereert iets van dwang: deze godsspraak is een ‘last’ voor de profeet [zie ook de HSV-vertaling, JL], en hij kan die niet inhouden. In het verleden kwamen de meeste vijanden van Israël vanuit het noorden. In deze godsspraak echter is het Jahweh zelf die vanuit het noorden naar het Beloofde Land optrekt.

De vermelde opeenvolging van steden maakt de geografie duidelijk: Hij zal alle steden lang de kust verslaan en naar zijn eigen huis komen (9:8) en zijn eigen volk beschermen. De ultieme hoop van Gods volk ligt in iets dat dramatischer is dan de terugkeer uit ballingschap die ze al hebben meegemaakt. De ultieme hoop ligt in de allerhoogste bezoeking van de Almachtige God.

(2) Het tweede gedeelte schildert de aankomst van de koning (9:9-10). Deze verzen lopen over van de allusies op eerdere Oudtestamentische passages – op de figuur beschreven in Genesis 49:10-11, op de Koninklijke daden van Micha 5:10, op de omvang van zijn koninkrijk in Psalm 72:8, enzovoort.

Kortom, het personage is messiaans, maar de voorgaande verzen beschrijven hoe Jahweh zelf zijn volk komt redden. Zo is dit gedeelte in een aantal opzichten verwant aan Jesaja 9:1 e.v.: ook daar kijkt een profeet vooruit naar een Davidische koning, maar dan een die genoemd wordt ‘sterke God’.

Matteüs 21:5 en Johannes 12:15 alluderen op dit gedeelte in hun respectievelijke verslagen van Jezus’ triomfantelijke intocht in Jeruzalem. Geen van hen verwijst naar vers 10, want de beide evangelisten zijn zich bewust dat er nog maar een gedeeltelijke vervulling plaatsvond in hun tijd.

Onvoorwaardelijke ontwapening en onvoorwaardelijke vrede onder de volken (9:10) wachten op de voleinding. In dit soort gedeeltelijke citaten van een Oudtestamentische tekst volgen ze het voorbeeld van de Heer Jezus, die om exact dezelfde reden – dat is omdat het eindoordeel nog in de toekomst ligt – bepaalde gedeelten van Oudtestamentische passages citeert en andere dan weer niet (vgl. Matt. 11:2-19 en de overdenking van 1 juli).

(3) God spreekt nog steeds, en Hij geeft ons alle reden tot blijdschap (9:11-17). Hij zal zelf komen en de gevangenen vrijlaten, want zijn verbondstrouw is verzegeld met bloed – niet alleen in het verbond van Abraham (Gen. 15:9-11) maar ook in zijn uitbreiding in het Mozaïsch verbond (Ex. 24:8), en op zijn hoogst in het bloed van het nieuwe verbond dat vergoten werd op een heuvel buiten Jeruzalem (zie Mk. 14:24).


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 21 december 2013

Wat doen wij, want deze mens doet vele tekenen? (Joh. 11)


2 Kronieken 25; Openbaring 12; Zacharia 8; Johannes 11
Aan het slot van het verslag van de opwekking van Lazarus schrijft Johannes een kort deeltje vol ironieën (Johannes 11:45-53). Ze wijzen allemaal feilloos naar het kruis.

(1) De autoriteiten zijn bijzonder gefrustreerd. Er is er geen die kan het wonder loochenen dat Jezus werkelijk heeft verricht: daarvoor was het al te openlijk, en Lazarus was echt dood – zo dood dat de stank van de ontbinding publiek en onaangenaam was (11:39).

Dus hoe kan het Sanhedrin Jezus groeiende gezag beknotten of het messiaanse vuur doven dat wellicht zou uitbreken wanneer het verslag van het wonder zou rondgaan? Uiteindelijk, zo vrezen ze, ‘zullen allen in Hem geloven’, de opstand zal een feit zijn, ‘en de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk ontnemen’ (11:48).

Er kan zelfs sprake zijn van ironie als ze het hebben over ‘onze plaats’: de eigenaardige uitdrukking zou kunnen verwijzen naar de tempel [de NBV kiest zelfs om te vertalen met ‘tempel’] (zoals ook de voetnoot in de Engelstalige NIV suggereert), maar er valt moeilijk te ontkennen dat hun werkelijke interesse niet zozeer de tempel is, maar veeleer hun geprivilegieerde plaats in de maatschappij.

Toch is er een nog diepere ironie. Als het verhaal zich verder ontvouwt, komen ze in actie tegen Jezus, en Hij wordt gekruisigd. Maar dit is onvoldoende om hun ‘plaats’ te behouden. Binnen de veertig jaar overvallen de Romeinen Jeruzalem en de stad wordt verpletterd. Ze verwoesten de tempel. En de ‘plaats’ van de autoriteiten is weggevaagd.

(2) Maar dit is nog toekomstig. Het is Kajafas die als eerste het concrete voorstel formaliseert om het recht te buigen en de judiciële integriteit te offeren op het altaar van het politieke eigenbelang. ‘Gij weet niets’, roept hij uit (11:49), met een wrevel die zijn collega’s eigenlijk degradeert tot een stelletje oelewappers. ‘En gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat’ (11:50).

Merk op: het is in uw belang– dit is waar het werkelijk om gaat, de politieke zelfzucht achter de politieke holle frasen. Jezus uit de weg ruimen, en de messiaanse ijver valt weg en het volk wordt gespaard: het lijkt allemaal zo netjes, zo logisch – en bovendien, het zal goed zijn voor ‘onze plaats’.

Dus Jezus sterft – en de tragische ironie is dat het land toch ten onder gaat. Zelfs het jaar 70 n.C. betekende nog niet het einde. Zes decennia later brengt de Bar Kochba opstand de Romeinen terug (132-135). Jeruzalem werd met de grond gelijk gemaakt. Het werd een halsmisdaad voor iedere Jood om ergens in de omgeving van Jeruzalem te wonen.

(3) Maar Johannes bespeurt een nog diepere ironie in de woorden van Kajafas. Kajafas spreekt als hogepriester, en in Gods voorzienigheid zegt hij meer dan hij eigenlijk beseft. Jezus sterft voor het Joodse volk, ‘en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen’ (11:52).


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 20 december 2013

‘Hebt gij dan inderdaad voor Mij gevast?’ (Zach. 7)


2 Kronieken 24; Openbaring 11; Zacharia 7; Johannes 10
Een vraag vormt de motor voor de laatste twee hoofdstukken van het eerste deel van Zacharia. De vraag wordt gesteld door een delegatie van de ballingen en gaat over de naleving van de liturgie. De Joden in Babylon wilden liturgisch op één lijn blijven met de Jeruzalemieten.

Hun delegatie valt behoorlijk vroeg in het leven van de teruggekeerde gemeenschap – op het eind van 518 v.C., iets meer dan twintig jaar na het plaatsvinden van de initiële terugkeer en slechts een jaar sinds ze zich engageerden om de tempel te herbouwen, onder de prediking van Haggai.

Het formele antwoord op hun vraag komt er niet eerder dan 8:18-19. Maar de focus op vasten als na te leven ritueel vormt de aanleiding voor preekmateriaal en diverse profetische gezegden van de Heer die de louter formele gehoorzaamheid overstijgen en het volk nog maar eens terug bepalen bij de fundamentele kwesties.

Zacharia 7 is het eerste van deze twee hoofdstukken, en de verzen 5-14 bieden het eerste spervuur uit het antwoord van de profeet.

We kunnen dit materiaal praktisch indelen door drie vragen te stellen:

(1) Is onze godsdienst er voor ons of voor God? De profeet Zacharia brengt trouw Gods vragen over aan de afgezanten van de ballingen: wanneer ze tijdens zeventig jaren (d.w.z. vanaf 587) trouw op bepaalde dagen hebben gevast, in de veronderstelling dat dit de ‘juiste’ dagen waren, deden ze dit dan in de eerste plaats als een daad van toewijding aan God, of vanuit een bepaalde op zichzelf gerichte motivatie, om zichzelf goed te voelen (7:5-7)?

Vasten kan soms niet meer zijn dan zelfbeklag, of trouw aan een cultureel mandaat, of passieve aanvaarding van een traditie. Hoeveel van het godsdienstige gebruik was echt een offer aan God?

(2) Acht onze religie het ritueel hoger dan de moraliteit? Dit is de boodschap van Zacharia’s prikkelende verslag over de vroegere Joodse geschiedenis (7:8-12). Impliciet vraagt Zacharia of hun bezorgdheid over liturgische uniformiteit gepaard gaat met een hartstochtelijke toewijding om elkaar ‘liefde en barmhartigheid’ te bewijzen’, en het verdrukken van de zwakke en hulpeloze in de maatschappij te verfoeien (7:9-10).

Oprecht moreel denken moet uitmonden in innerlijke reflectie: ‘beraamt niet in uw hart elkanders onheil’ (7:10). Impliciet stelt Zacharia ons precies dezelfde vragen.

(3) Zet onze religie ons aan tot gedreven navolging van Gods woorden, of tot gehoorzaamheid aan onze eigen religieuze agenda’s? ‘En gelijk Hij riep zonder dat zij gehoor gaven, zo ook zullen zij roepen zonder dat Ik gehoor geef’ (7:13), zo kondigt de Heer almachtig aan.

Hartstochtelijk waken over de details van religie, inclusief liturgische reformatie, is nog minder dan nutteloos, als die niet gepaard gaat met een heilig leven.

In ware godsdienst is er niets, maar dan ook helemaal niets, dat belangrijker is dan dat je met je hele hart en op een onvoorwaardelijke manier gehoorzaam bent aan de woorden van God.


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 19 december 2013

Maak een kroon en zet die op het hoofd van de hogepriester Jozua (Zach. 6)


2 Kronieken 22-23; Openbaring 10; Zacharia 6; Johannes 9

Het laatste van de acht visioenen en een verwante Godsspraak ontvouwen zich nu (Zach. 6).

Dit laatste visioen (6:1-8) is in bepaalde opzichten parallel met het eerste. In het eerste waren er paarden maar geen wagens; hier vind je beide. In het eerste was het decor een vallei; hier twee bergen. Daar kwamen de paarden binnen om verslag uit te brengen; hier worden ze uitgestuurd – ze verlangen zelfs om te kunnen vertrekken. In beide gevallen maken ze deel uit van de wereldwijde patrouilles van de Heer.

Alhoewel er verschillende uitleggingen gegeven zijn voor de twee bergen van koper, roept de meest waarschijnlijke herinneringen op aan de enorme koperen zuilen die aan elke zijde stonden van de ingang van de originele tempel (1 Kon. 7:15-22). Koper en ijzer werden gebruikt als verdediging tegen aanvallen (bijv. Jer. 1:18). Niemand kan de toegang tot Gods woonplaats forceren.

Ik kan hier niet de ingewikkeldheden van de kleuren en bestemmingen behandelen. Zacharia leert van de vertolkende engel dat de vier paarden / wagens ‘de vier winden van de hemel’ zijn [6:5, NBV. De NBG vertaalt hier anders: ‘ze gaan uit naar de vier windstreken des hemels’], die uitgaan ‘van hun standplaats bij de Here der ganse aarde’ (6:5).

Zoals de winden zijn ze Gods boodschappers (Ps. 104:4), die de hele wereld doorkruisen, want de hele wereld behoort God toe. Wagens waren de pantserdivisies van de oude oorlogvoering. Als zij al ‘het Noorderland’ controleren (6:6, 8), waar de machtigste heidense rijken ontsproten, dan controleren ze alles.

Aan het slot van het visioen is de engel meer dan een vertaler voor de profeet. Het werkwoord ‘toeroepen’ [uit ‘riep hij mij toe’, JL] leidt een aankondiging in. Deze engel van de Heer onthult zijn identiteit, want hij spreekt ofwel voor ofwel als de Heer van de hele aarde. De beloofde rust en verlossing zijn bereikt.

Maar de laatste godsspraak (6:9-15) beëindigt het hoofdstuk met een lichtelijk verschillend gevoel. Het hoogtepunt van Gods heilsplannen ligt niet in een tempel of een ritueel, maar in een persoon. Zacharia vraagt een deel van het zilver en goud dat recentelijk aankwam in een nieuwe karavaan van de ballingen in Babylon, want hij moet een prachtige kroon maken (haar pracht wordt gesuggereerd in het Hebreeuwse meervoud). Deze kroon is voor het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Josadak (6:11).

Dit is zo verbazingwekkend dat sommige hedendaagse uitleggers de tekst willen aanpassen. De heerser met de kroon is de Davidische koning, zo redeneren ze, niet de hogepriester. Anderen denken dat dit een heel wat latere tijd weerspiegelt, waarin de priesters meer politieke macht verkregen.

Maar de waarheid is eenvoudiger: hier brengt God zowel de Koninklijke symboliek als de priesterlijke functies samen in één personage. Zijn naam is de Spruit (6:12; vergelijk het gebruik van deze titel in Jes. 4:2; Jer. 23:5; 33:15). Lezers van het Nieuwe Testament kunnen niet twijfelen over waar de vervulling wordt gevonden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 18 december 2013

Ik zag toe en zie, een vliegende boekrol (Zach. 5)


2 Kronieken 21; Openbaring 9; Zacharia 5; Johannes 8
Vooraleer we kort stilstaan bij de twee visioenen van Zacharia 5, moet ik terugkeren en een opmerking toevoegen over Zacharia 3-4.

De hoofdstukken 3 en 4 hebben duidelijk Messiaanse ondertonen. Zie de overdenking van 16 december voor Zacharia 3: alhoewel in de eerste plaats verwezen wordt naar de heropbouw van 519 v.C., wijzen de steen (3:9), de Spruit (3:8), en de tempel allemaal verder dan henzelf. Die betekenis wordt in Zacharia verbonden met de twee ‘zonen van de olie’ (zie voetnoot bij de HSV, ‘de twee gezalfden’, 4:14), die ‘vóór de Here der ganse aarde staan’ [d.w.z. Hem dienen, JL] (4:14).

In de historische context zijn deze twee figuren Zerubbabel de landvoogd, die ook de Davidische prins is, en Jozua de priester. De ene herbouwt de tempel, de ander brengt de offers die door het offerandesysteem van het verbond worden voorgeschreven.

De functies van deze twee ‘messiassen’, deze twee gezalfden, vullen elkaar aan. Samen wijzen de twee vooruit naar de ultieme Davidische koning en de ultieme priester. Het volk van Qumran (een kloostergemeenschap bij de Dode Zee die in Jezus’ tijd nog altijd actief was) verwachtte ook werkelijk twee verschillende messiassen, een Davidische en een priesterlijke. Zij wisten niet hoe de koninklijke én de priesterlijke functie zouden samenkomen in één man, de God-mens Jezus van Nazareth.

De twee visioenen van hoofdstuk 5 laten de messiaanse ondertonen van de twee voorgaande hoofdstukken weg en focussen op de voortdurende wetteloosheid en het aanhoudende geweld in het land. Maar de verandering in thema is niet arbitrair. Een van de functies van de Davidische koning was om recht te doen geschieden (3:7; zie 2 Sam. 15:2-3). Ook priesters waren belast met de rechtspleging (bijv. Deut. 17:9). De profeten voorspelden een tijd van volmaakte gerechtigheid (Jes. 11:3-5; Jer. 23:5).

Het eerste van de twee visioenen (de vliegende boekrol, 5:1-4) belooft oordeel over de wettelozen. De boekrol staat voor de hele wet, vooral zijn straffen voor wie God minachten. Dit zijn Gods woorden, en Gods woorden hebben de macht om al Gods plannen tot stand te brengen.

Het tweede visioen, van de vrouw in een efa (5:5-11), heeft te maken met het aanhouden van het geweld in de gemeenschap. Omdat het Hebreeuwse woord voor ‘zonde’ vrouwelijk is, wordt het in dit visioen gepersonifieerd als een vrouw – het Oudtestamentische equivalent van de vrouw Babylon, de moeder van alle hoeren, in Openbaring 17.

Zoals het kwaad vaak verborgen wordt, zo is het ook met haar – tot ze wordt betrapt. Het enige antwoord is dat van God: ze wordt meegevoerd naar ‘Sinear’ (5:11), waar ze thuishoort.

Zo doet God de zonde weg van zijn volk, zo ver het oosten is van het westen (Ps. 103:11-12). Hij wast de onreinheid van zijn volk af (Ez. 36:25), en de vuile klederen worden vervangen door reine kleding (Zach. 3), of anders rest er ons helemaal geen hoop.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 17 december 2013

U kan de wereld niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig, dat haar werken boos zijn (Joh. 7)


2 Kronieken 19-20; Openbaring 8; Zacharia 4; Johannes 7

Sommigen van ons denken nogal naïef dat, als Jezus vandaag leefde, onze tolerante cultuur het Hem niet al te moeilijk zou maken, laat staan Hem zou kruisigen. We zouden Hem gewoonweg marginaliseren, Hem behandelen alsof Hij een ongevaarlijke excentriekeling is. Is dat zo? Niet volgens Johannes. De kwestie is verbonden met onze gevallen aard en haar reactie op heiligheid.

Dit is nergens duidelijker dan in Johannes 7:7. Jezus’ broers hebben er bij Hem op aangedrongen dat Hij zou terugkeren naar Jeruzalem. Als Hij een beroemdheid wil worden, zo redeneren ze, dan moet Hij zich tonen in de hoofdstad op de hoogtijdagen.

Ze denken als politici: wat zal je publieke aandacht bezorgen? Maar Jezus zegt dat de ‘juiste tijd’ voor Hem nog niet was gekomen. Zij kunnen hun eigen tijdstabel volgen; Hij doet en zegt alleen wat de Vader Hem te doen en te zeggen geeft (7:6; vgl. 5:19 e.v.).

Uiteindelijk zal Hij opgaan naar het feest, maar nu nog niet (7:8). En wanneer Hij dan gaat, gaat Hij stilletjes, zonder tromgeroffel (7:10), terwijl Hij weigert de aandacht te trekken, met alle politieke herrie die dit zou veroorzaken.

Een belangrijke reden voor deze terughoudendheid wordt ons gegeven in 7:7: ‘U kan de wereld niet haten,’ zo vertelt Jezus zijn broers, ‘maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig, dat haar werken boos zijn’.

Vier korte opmerkingen.

(a) De ‘omdat’-bepaling is zowel verwarrend als onthullend. De veronderstelling is natuurlijk dat de wereld niet alleen boos is, maar het ook verschrikkelijk verfoeit dat haar zondigheid aan het licht wordt gebracht en wordt getoond zoals ze werkelijk is.
Jezus zorgt ervoor dat ‘de wereld’ zich vreselijk ongemakkelijk voelt, zowel door zijn vlekkeloze karakter als door zijn oprechte spreken.

Hoe lang had Jezus geleefd in het Rusland van Stalin? Of in het Duitsland van Hitler? Of in Noord-Ierland? Of in de Balkan? Of in de Verenigde Staten? [Of in Nederland of België?, JL] Volgens mij zouden we Hem minstens doorverwezen hebben voor psychiatrisch onderzoek.

(b) Maar ik betwijfel of het daarbij zou blijven. Denk nog maar aan één klein terrein. Sommige van mijn vrienden kregen herhaaldelijk doodsbedreigingen omdat ze zich publiekelijk uitspreken tegen homoseksuele huwelijken. Dit zijn geen homofoben of homohaters. Sommigen onder hen bleken wonderlijk veel vrucht voort te brengen onder en liefde te betonen aan zowel homo- als heteroseksuelen. Als Jezus vandaag onder ons zou dienen, dan twijfel ik er niet aan dat dergelijke doodsbedreigingen zouden uitmonden in moord.

(c) De implicatie van 7:7 is dat Jezus’ broers tot de wereld behoren. Dit is waarom ze er zo goed in passen. Zijn we wel trouw, als niemand ons haat?

(d) Deze onverholen ontmaskering van de wereld is geen zelfvoldaan protagonisme of verwerpelijke eigendunk. Jezus is rechtvaardig; Hij is heilig. Waar zonde en heiligheid in botsing komen, zal er altijd een explosie volgen. En wij, zondaars, moeten tot de erkentenis komen van onze verregaande zondigheid, of we zullen ons nooit tot de Verlosser wenden voor hulp.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

maandag 16 december 2013

Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestklederen aan (Zach. 3)

2 Kronieken 18; Openbaring 7; Zacharia 3; Johannes 6
Zacharia’s vierde visioen (Zach. 3) voorziet hoe de hogepriester terug in zijn ambt wordt gesteld in de persoon van Jozua. Tegelijkertijd kijkt het vooruit naar iemand die hem overstijgt, wat Jozua een wegwijzer maakt in de loop van de heilsgeschiedenis, net zoals Zerubbabel aan het einde van de profetie van Haggai een wegwijzer is in de loop van de heilsgeschiedenis (Hag. 2:23; zie de overdenking voor 13 december).

De eerste drie visioenen kijken naar Jeruzalem van buitenaf. Dit en het volgende visioen tonen de profeet binnen de tempelhoven. Hier vindt de profeet Jozua de priester die als het ware balanceert tussen de engel des Heren en ‘satan’: het woord betekent ‘aanklager’.

Jozua is bekleed ‘met vuile klederen’ (3:3). Het vuil is een teken van schuld, zoals het tweede deel van vers 4 duidelijk maakt. De aanklager probeert Jozua uit te schakelen door de aanklachten die hij tegen hem inbrengt, en Jozua is naar waarheid een schuldige zondaar (zoals aangeduid door de vuile klederen) – dus hoe kan hij ooit effectief priester zijn? Het antwoord is dat de engel van de Heer, die voor de Heer zelf staat, hem reine klederen geeft, rijke gewaden.

De situatie is verwant aan Jesaja’s ervaring in Jesaja 6. Wanneer Jesaja de Heer ziet, wordt hij zich vreselijk bewust van zijn zonde. Maar God voorziet in de middelen om de zonde weg te doen – in dat geval een gloeiende kool afkomstig van het altaar. De implicatie hier is dat Jozua moet wandelen in Gods wegen en aan zijn eisen moet voldoen (3:7).

Zo wordt Jozua weer aangesteld. Maar het visioen zegt nog veel meer. Jozua en zijn gezellen (waarschijnlijk andere priesters) zijn (letterlijk) ‘mannen die ten wonderteken dienen’ – of zoals de Engelse NIV-vertaling het stelt [vrij vertaald, JL] ‘mannen die symbool staan voor komende dingen’ (3:8).

Zij wijzen op ‘mijn knecht, de Spruit’ (3:8). Hier wordt ons niets meer onthuld over zijn identiteit, maar hij verschijnt terug in 6:12-13, waar we verder over hem zullen nadenken (zie de overdenking voor 19 december).

De metafoor verandert dan naar een steen met zeven ‘ogen’ of ‘facetten’ (of zelfs ‘bronnen’); de precieze betekenis van de metafoor wordt betwist, maar het resultaat is dat de Almachtige verklaart ‘Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen’ (3:9).

Zoals God het vuil van zijn hogepriester wegdeed, doet Hij nu hetzelfde voor zijn volk, terwijl Hij ‘op één dag de ongerechtigheid van dit land’ wegdoet. Het gevolg is volkomen geluk (wat de essentie is van het visionaire ideaal in 3:10).

Wij, die leven aan deze kant van het kruis, twijfelen niet over wie de ultieme hogepriester is en hoe Hij onze zonde volkomen gedragen heeft in zijn eigen lichaam aan het kruis. Door Gods handelen werden de zonden van zijn verbondsvolk op één beslissend moment aangepakt. De ‘mannen die ten wonderteken dienen’ dienden beter dan ze beseften: ‘Jozua’ is de Hebreeuwse naam voor de Griekse vorm die wij kennen als Jezus.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zondag 15 december 2013

Mp3 lezing: 'De gelovige in de gemeente' door Raymond Hausoul

Afgelopen vrijdag (13 december 2013) gaf Raymond Hausoul in CC De Steiger in Menen een lezing in de reeks 'Geloven in de 21e eeuw'.
De lezing kreeg als titel mee 'De gelovige in de gemeente'.

Dit is de mp3 van de lezing 'De gelovige in de gemeente' door Raymond Hausoul.

Na de lezing leerde Claude Van Maelsaeke nog een nieuw liedje aan: 'Zou voor de Heer iets te wonderlijk zijn'.
Ik geef de mp3-file hierbij ook mee, hoewel het gaat om de 'niet-geautoriseerde versie': Claude gaf immers nadien nog aan dat hij een fout gemaakt had in de akkoorden. Op de School met de Bijbel 'De Ark' in Kortrijk wordt binnenkort wel de juiste versie aangeleerd ...




En Ik zelf zal haar een vurige muur zijn rondom, en heerlijkheid binnen in haar (Zach. 2)


2 Kronieken 17; Openbaring 6; Zacharia 2; Johannes 5

De laatste paar verzen van Zacharia 1 [in de NBV-vertaling zijn dit eerste verzen van hoofdstuk 2] (die niet aan bod kwamen in de overdenking van gisteren) zijn nogal onverholen.

‘Horen’ staat voor sterkte of koninkrijk of koninklijke macht. De vier horens die Juda en Israël verstrooien zijn mogelijk geen vier rijken, maar een manier om te verwijzen naar alle machten die daar een hand in hadden (zoals in ‘de vier windstreken des hemels’ [Eng.: ‘from the four corners of the world’] of ‘de vier winden’).

Maar de ‘smeden’ overwinnen hen uiteindelijk – opnieuw vier, om te laten overeenstemmen met de vier die het volk van God decimeren. Historisch waren het natuurlijk de Perzen die overwonnen en het grondgebied van de voorgaande rijken inlijfden bij dat van hen.

Het algemene punt is overduidelijk en wordt op verschillende manieren herhaald in de profeten: alle landen krijgen te maken met goddelijke vergelding, in het bijzonder zij die Gods verbondsvolk aanvallen.

Dit geeft je de achtergrond voor Zacharia 2 [of, afhankelijk van je vers- en hoofdstukkenindeling, voor het vervolg van Zacharia 2, JL] en het derde visioen. Hier heeft Jeruzalem een goddelijke beschermer: het heeft niet langer muren nodig. Het groot aantal mensen en de massa vee die tot de stad behoren maken muren zelfs onpraktisch.

Maar Jeruzalem wordt daardoor niet bedreigd. Verre van: ‘En Ik zelf, luidt het woord des HEREN, zal haar een vurige muur zijn rondom, en heerlijkheid binnen in haar’ (2:5). Delen van het visioen wijzen vooruit naar het visioen van het nieuwe Jeruzalem (zie in het bijzonder Opb. 22:1 e.v.).

Elementen van dit visioen resoneren met andere Bijbelse thema’s.

(a) De Heer zal de volkeren plunderen die trouweloos en wreed waren. Dit thema komt aan de orde in elk groot Oudtestamentisch werk, en het komt naar voren in het voorgaande hoofdstuk.

(b) Het verbondsvolk van de Heer is ‘zijn oogappel’ (2:8). Het is waar, de uitverkorenen van God zijn kan betekenen dat je de eerste bent die wordt getuchtigd (Amos 3:2), maar het betekent ook dat je geliefd bent van voor de grondlegging van de wereld, door Hem wordt gekoesterd, door Hem wordt bewaard, en uiteindelijk tot eschatologische heerlijkheid wordt gebracht.

(c) Het zendingsthema duikt ook weer op: ‘vele volken zullen te dien dage gemeenschap zoeken met de HERE en zij zullen Mij tot een volk zijn’ (2:11). Dit mag geen verrassing zijn. De eerste aankondiging van het verbond met Abraham belooft dat alle volkeren op aarde door Hem zullen worden gezegend (Gen. 12:3).

(d) ‘Zwijg, al wat leeft, voor het aangezicht des HEREN, want Hij maakt Zich op uit zijn heilige woning’ (2:13). Met andere woorden, in het licht van de heerlijke openbaringen die God via Zacharia heeft gegeven, is het gepaste antwoord stille eerbied en ingetogen ontzag.

Hoeveel te meer zou dit ook onze reactie moeten zijn als we stilstaan bij de vervulling van deze beloften en iets ontwaren van de verreikende horizon van hetgeen het evangelie heeft bewerkt en wat er nog meer uit volgt!


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

zaterdag 14 december 2013

Bekeert u tot Mij … dan zal Ik tot u wederkeren (Zach. 1)

2 Kronieken 16; Openbaring 5; Zacharia 1; Johannes 4
Net als zijn tijdgenoot Haggai is Zacharia een profeet van na de ballingschap. Daar waar Haggai grotendeels verantwoordelijk is, onder God, voor het aanmoedigen van het volk om door te gaan en de tweede tempel te bouwen, valt Zacharia’s bijdrage, hoewel in bepaalde opzichten significanter, moeilijker te duiden.

Hier vind je striemende apocalyptiek, enigmatische gezichten, uitgesproken moeilijke gedeeltes en meeslepend perspectief. Hoe moeilijk ze ook mogen zijn, de hoofdstukken 9-14 vormen wel het Oudtestamentisch gedeelte dat het meest geciteerd wordt in de lijdensverhalen van de canonieke evangeliën, en de op een na belangrijkste bron (na Ezechiël) voor de talloze allusies in het boek Openbaring.

Weinig Oudtestamentische profetische boeken waren de aanzet tot een bredere diversiteit van ‘scheidings of partitietheorieën’ – theorieën die de hoofdstukken 9-14 toewijzen, of verschillende delen ervan, aan een bepaalde andere auteur dan de historische Zacharia.

Dit is natuurlijk niet de plaats om al deze debatten te bespreken. We zullen ons inspannen om delen van de tekst op te pakken zoals ze er staan. Op dit moment focussen we op Zacharia 1:1-17.

De zes openingsverzen vormen een introductie tot de hoofdstukken 1-8. Het woord van de Heer komt tot Zacharia in oktober of november 520 v.C. Het doel van deze inleiding is terug te blikken op het catastrofale oordeel van 587, toen Jeruzalem en de tempel vielen, en wat hiertoe leidde en hieruit voortvloeide.

‘Bekeert u tot Mij … dan zal Ik tot u wederkeren’ (1:3) is de les die we moeten leren. Aanvankelijk wilde het volk niet luisteren. Maar uiteindelijk werd het meegevoerd in ballingschap en begon het ernstiger na te denken over alle boodschappen die het te horen had gekregen.

In ballingschap kwamen ze bij zinnen: ‘Zoals de HERE der heerscharen Zich voorgenomen had ons te doen naar onze handel en wandel, zo heeft Hij met ons gedaan’ (1:6). De implicatie is voor de hand liggend: de zegeningen en oordelen van het verbond blijven staan, en het volk van God moet tot Hem naderen met ontzag en goddelijke vrees, opdat ze niet in de hardnekkigheid van hun voorouders vallen en oordeel over zichzelf uitroepen.

Er volgen acht visioenen (1:7-6:15). Er wordt soms gezamenlijk naar ze verwezen als naar ‘het boek van de visioenen’. Deze acht visioenen hebben min of meer een standaardvorm. Na een inleidende uitdrukking wordt ons verteld wat de profeet ziet. Hij vraagt de engel wat deze dingen zijn of betekenen, en de engel biedt een verklaring.

Bij vier van de visioenen is er een begeleidende godsspraak (1:14-17; 2:6-13; 4:6-10a; 6:9-15), gewoonlijk maar niet altijd aan het einde. De acht visioenen zijn thematisch chiastisch: het eerste en achtste zijn gelijk, het tweede en zevende, enzovoort. Allemaal zeggen ze iets over de toekomst van Jeruzalem en Juda. Welke bijdrage wordt geleverd door het eerste?


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

vrijdag 13 december 2013

Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscharen (Hag. 2)


2 Kronieken 14-15; Openbaring 4; Haggai 2; Johannes 3

Zoals we in de overdenking van gisteren zagen, speelt Haggai 1 zich af in augustus van 520 v.C. Haggai 2 wordt in hetzelfde jaar gedateerd, maar wordt opgedeeld in twee delen. De eerste Godsspraak komt tot Haggai in oktober (2:1-9); de tweede in december (2:10-23). De eerste is afgemeten bemoediging voor het overblijfsel dat de taak aanvat van de herbouw van de tempel; de tweede belooft zegen (2:10-19) en een ultieme ‘Zerubbabel’ (2:20-23).

Het eerste deel belooft dat de nieuwe tempel, ‘dit huis’, gevuld zal zijn met meer heerlijkheid dan de eerste. Als deze ‘heerlijkheid’ wordt afgemeten in termen van rijkdom of politieke invloed, dan vond dit simpelweg niet plaats voor de verwoesting van de tempel in 70 A.D.

Maar als in de plaats daarvan de heerlijkheid van ‘dit huis’ verbonden is met de komst van de Messias die zijn structuren versierde en die zelf de ultieme ‘tempel’ was waarnaar die verwees, is de aanspraak niet buitensporig.

De uitdrukking ‘the desired of all nations’ (2:7) [deze uitdrukking wordt in de NBG-vertaling teruggevonden in 2:8 als ‘de kostbaarheden van alle volken’ en wordt bijvoorbeeld in de NBV vertaald als ‘alle volken … hun schatten’. De Nederlandse vertaling die het dichtst bij het Engels aanleunt is hier HSV: ‘het verlangen van alle heidenvolken’. In het Engels luidt het in KJV bijvoorbeeld ‘And I will shake all nations, and the desire of all nations shall come: and I will fill this house with glory, saith the LORD of hosts’, JL], in het enkelvoud genomen, werd vaak uitgelegd als verwijzend naar de Messias. Het Hebreeuws is echter meervoud (‘the desired things’, d.w.z. ‘de schatten’ [zie dus NBV, of vers 8 van de NBG: ‘de kostbaarheden van alle volken’, JL]), wat een tijd suggereert waarin alle volkeren eer zullen bewijzen aan de God van Israël. Uiteindelijk, zoals vers 8 ons herinnert, zijn alle zilver en goud toch van God.

De woorden ‘let op wat er gebeuren gaat’ duiken nu opnieuw op (2:15, 18 NBV; NBG vermeldt ‘bedenkt toch’ in vers 16 en 19), en ze herinneren de lezer aan hoe Haggai deze uitdrukking al heeft gebruikt in hoofdstuk 1 om Israël op te roepen na te denken over de twee decennia die sinds hun terugkeer zijn verlopen. Gods zegen over hen werd ingehouden en bijna armtierig. ‘Van deze dag aan’ (2:20) zal God het volk echter zegenen.

Maar de grootste zegening moet nog komen. God voorspelt dat Hij in de vage toekomst, het profetische ‘te dien dage’ (2:24), koningen en koninkrijken zal omverwerpen en Zerubbabel als zijn ‘zegelring’ zal maken (2:24). Waarom? ‘Want u heb Ik uitverkoren’, zo verklaart de almachtige Heer.

Dit kan niet een eenvoudige verwijzing zijn naar de historische Zerubbabel. Teveel indicaties wijzen verder dan hem. God verwijst naar ‘die dag’. Zerubbabel is niet alleen de landvoogd (2:22), maar ook ‘mijn knecht’ (2:24) – een titel die gebruikt wordt voor David (Ez. 34:23; 37:24), zowel als voor de ‘lijdende knecht’ van Jesaja. ‘Knecht’ en ‘uitverkoren’ worden gezamenlijk gebruikt in Jes. 41:8, 42:1; 44:1.

David, Juda en de berg Sion zijn op vergelijkbare manier ‘uitverkoren’ (Ps. 78:68-70). Herinner je ook (de overdenking van gisteren), dat Zerubbabels grootvader koning Jojakin was, zodat Zerubbabel in de Davidische lijn ligt, de Messiaanse lijn.

Zo zet Zerubbabel een patroon in (zijn naam verschijnt nog altijd met eer in hedendaagse Joodse liturgieën voor Chanoeka), onderdeel van een groter Davidisch patroon, dat heenwijst naar de ultieme Zerubbabel, de ultieme David – koning Jezus.


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

donderdag 12 december 2013

De tijd is nog niet gekomen, de tijd, dat des HEREN huis herbouwd worde (Hag. 1)

2 Kronieken 13; Openbaring 3; Haggai 1; Johannes 2
De profeet Haggai is een van de diverse ‘post-ballingschap profeten’, d.w.z. profeten die het verbondsvolk van God aanspraken dat terugkeerde naar het beloofde land na de ballingschap.

Haggai 1 kan worden gedateerd rond augustus 520 v.C., bijna twintig jaar nadat de eerste groepen Joden naar huis terugkeerden. Alhoewel initieel gericht tot Zerubbabel en Jozua (1:1), is het bijna onmiddellijk duidelijk dat de boodschap voor iedereen is bedoeld (1:3-4), voor ‘al het overblijfsel des volks’ (1:14).

Zerubbabel was een kleinzoon van koning Jojachin, die in ballingschap werd gevoerd in 597. Hij was dus blijkbaar de erfgenaam voor de troon van David. Zerubbabel was de zoon van Pedaja, Jojachins derde zoon (1 Kron. 3:19); blijkbaar was de eerste zoon, Sealtiël, kinderloos. Misschien adopteerde Sealtiël zijn oudste neef, die daarna zijn naam zou krijgen (zoals in 1:1).

In elk geval was Zerubbabel ‘landvoogd van Juda’ (of: gouverneur, NBV). Dit zou hem heel weinig vrijheid laten, aangezien de relatie van zijn gezag tegenover dat van de gouverneur van Samaria, het provinciale centrum, en de grenzen van hun respectievelijke territoria, slecht waren gedefinieerd.

Jozua was zoon van Josadak de priester, die werd gevangen genomen in 587 (1 Kron. 6:15). Hij was verantwoordelijk voor de religieuze zaken van de gemeenschap.
De last van dit eerste hoofdstuk, uiteengezet in de uitdaging van de boodschap van de profeet (1:1-11) en het antwoord van Zerubbabel en het volk (1:12-15), is dat ze veel te veel vertraging hebben in het bouwen van de nieuwe tempel. Ze hebben genoeg tijd en energie gehad om hun eigen weldoortimmerde huizen te bouwen (1:4), maar niet genoeg om verder te werken aan de tempel.

Dit is de reden, zegt God, waarom de voorgaande twintig jaren zo hard waren als nu het geval was. Hij weigert grote zegeningen op hen te laten neerdalen wanneer ze zo kortzichtig waren met betrekking tot hetgeen echt centraal had moeten staan in hun onderneming: de vreugdevolle en toegewijde aanbidding van de almachtige God.

‘Bedenkt wat u wedervaren is’, zo herhaalt de profeet (1:5,7), en ze zullen hun beoordeling van het recente verleden volkomen realistisch vinden. ‘Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? (…) Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis’ (1:9).

De fundamentele kwestie is er geen van gebouwen, maar van prioriteiten. Onze generatie staat voor dezelfde uitdaging, net als elke andere generatie. Waarom zouden we moeite doen om God te vragen ons te zegenen, tenzij onze prioriteiten nauwgezet op één lijn werden gebracht met de zijne? Dit zal gevolgen hebben voor onze wandel en ons spreken, onze pocketboeken en onze verbeeldingen, onze roeping en ons pensioen (VUT), waar we leven en wat we doen en hoe.


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

woensdag 11 december 2013

In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God (Joh. 1)


2 Kronieken 11-12; Openbaring 2; Zefanja 3; Johannes 1
Johannes’ proloog (Joh. 1:1-18) is een van de rijkste mijnen in de Bijbel om er te delven naar de prachtige waarheden over Christus . Hier is er slechts ruimte voor de meest inleidende bespiegelingen.

(1) In het eerste vers wordt degene van wie uiteindelijk gezegd wordt dat Hij vlees werd, de Heer Jezus zelf, het ‘Woord’ genoemd. Deze benaming is niet alleen intrinsiek eigenaardig, maar op het eerste gezicht is ze ook bijzonder vreemd omdat ze niet terug opgepikt wordt in de rest van het evangelie van Johannes.

Maar dit is misschien het eerste inzicht. Had Johannes in dit eerste vers een van de titels gebruikt die doorheen het boek aan Christus worden toegeschreven (Zoon van God, Zoon des Mensen, Koning van Israël, Messias, enzovoort), dan zou deze titel verheven zijn tot de belangrijkste van allemaal. In plaats daarvan gebruikt Johannes een uitdrukking die ze allemaal omvat.

Hij herinnert eraan dat Gods ‘woord’ in het Oude Testament regelmatig het middel is waardoor Hij zichzelf onthult in de schepping, in verlossing en in openbaring. ‘Het woord des Heren’ komt tot de profeten; door het woord van de Heer werden de hemelen gemaakt; God stuurt zijn woord en geneest het volk.

Johannes vindt het buitengewoon passend: in het eeuwige ‘Woord’ dat vlees werd, onthult God zichzelf in schepping, openbaring en verlossing. Zelfs het woord ‘Woord’ is evocatief. We zouden kunnen parafraseren, ‘In het begin onthulde God zichzelf, en die zelfonthulling was met God en die zelfonthulling was God’.

(2) Wanneer Gods ‘Woord’ zelfs in het allereerste begin bij God was, was dat Woord Gods eigen metgezel, en van Hem onderscheiden. Wanneer Gods ‘Woord’ zelfs in het allereerste begin God was, was dat Woord Gods eigen zelf, en geïdentificeerd met Hem.

Hier vind je ruwe fragmenten van wat op termijn de leer van de Drieëenheid wordt genoemd. Vanaf het begin is God altijd een complexe eenheid geweest.

(3) Vers 2 pikt het middelste zinsdeel van vers 1 op, in voorbereiding van vers 3. Met andere woorden, het feit dat het Woord in het begin bij God was, maakt het voor Hem mogelijk om Gods vertegenwoordiger te zijn in de schepping van alles.

Bovendien worden we, door de nadruk dat God absoluut alles schiep door middel van de vertegenwoordiging van het Woord, tot het besluit gedreven dat noch God, noch het Woord deel uitmaakt van de schepping; pantheïsme wordt uitgesloten, net als elke suggestie dat het Woord een geschapen wezen is, een inferieure God.

(4) In vers 14 verklaart Johannes dat het Woord vlees werd (d.w.z. een mens) en (letterlijk) onder ons ‘tabernakelde’. Lezers van het Oude Testament zien meteen dat dit betekent dat Jezus voor Johannes in zekere zin een nieuwe tabernakel is, een nieuwe tempel (vgl. Joh. 2:13-25).

Er staat zelfs een half dozijn toespelingen op Exodus 32-34 in Joh. 1:14-18. Vind ze. Wat betekenen ze?


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 december uit 'For the Love of God - Volume 2'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1999 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume II is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume II. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

dinsdag 10 december 2013

Vrijdag lezing in Menen: de gelovige in de gemeente



Aanstaande vrijdag (sic.) staat er in CC De Steiger in Menen terug een lezing gepland in de reeks 'Geloven in de 21e eeuw'.
Dit keer spreekt Raymond Hausoul over het gemeenteleven van een christen, met als titel 'De gelovige in de gemeente'.

Je vindt heel wat materiaal door Raymond Hausoul via Indekerk.be.

De lezing van vrijdag vangt ook aan om 19.30 u. en iedereen is welkom.