donderdag 31 mei 2012

Alleen Hij is God (Deut. 4)


Deuteronomium 4, Psalmen 86-87, Jesaja 32, Openbaring 2

De structuur van het boek Deuteronomium vertoont veel gedetailleerde parallellen met oude verbonden of verdragen die regionale machten afsloten met hun vazalstaten. Een van de onderdelen van dergelijke verdragen was een soort historische inleiding – een korte en selectieve recapitulatie van de historische omstandigheden die beide partijen tot op dit punt brachten. Een dergelijke samenvatting vind je in Deuteronomium 1-3.

Terwijl het verbondsvolk van God voor de tweede keer het Beloofde Land nadert, veertig jaren na de Exodus zelf (1:3) en na het overlijden van een volledige generatie, legt Mozes tegenover de gemeente sterke nadruk op de aard van het verbond, de grootheid van de redding die nu deel uitmaakt van hun erfgoed, de droevige geschiedenis van rebellie, en boven alles de zuivere majesteit en heerlijkheid van de God met wie ze verbonden zijn in deze verbazingwekkend genereuze verbondsrelatie.

De drie hoofdstukken selectieve geschiedenis bereiden de weg voor Deuteronomium 4. Hier is het historische overzicht grotendeels voorbij; nu worden de belangrijkste lessen getrokken uit die geschiedenis. Kijk altijd terug naar wat God gedaan heeft en blijf het gedenken. God is je deze verbazingwekkende redding niet verschuldigd. Verre van: ‘Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hij zelf u met zijn grote kracht uit Egypte geleid’ (4:37). Maar er zijn gevolgen aan verbonden: ‘Gij hebt het te zien gekregen, opdat gij zoudt weten, dat de HERE de enige God is, er is geen ander behalve Hij’ (4:35).

‘Weet daarom heden en neem het ter harte, dat de HERE de enige God is in de hemel daar boven en op de aarde hier beneden, er is geen ander’ (4:39). ‘Neemt u ervoor in acht, dat gij het verbond van de HERE, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en u een beeld maakt in de gedaante van iets, dat de HERE, uw God, u verboden heeft. Want de HERE, uw God, is een verterend vuur, een naijverig God’ (4:23-24).

Met andere woorden: ze moeten God dienen, maar alleen Hij is God. Elke generatie van gelovigen moet met deze waarheid rekening houden, of moet Gods toorn ondergaan. Van de vele lessen die voortkomen uit deze historische terugblik, is er een relatief klein punt – pijnlijk voor Mozes en belangrijk voor ons – dat stilletjes verdwijnt. Herhaaldelijk herinnert Mozes het volk eraan dat hijzelf niet zal mogen binnengaan in het land. Hij verwijst naar de tijd waarin hij de rots sloeg in plaats van er tegen te spreken (Num. 20, zie ook de overdenking van 9 mei).

Maar nu maakt hij naar waarheid duidelijk, dat zijn zonde en straf er kwamen ‘om uwentwil’ (Deut. 1:37; 3:23-27; 4:21-22). Natuurlijk was Mozes verantwoordelijk voor zijn eigen daad. Maar hij zou niet verleid geweest zijn had het volk zich godvrezend gedragen. Hun aanhoudend ongeloof en geklaag hadden hem uitgeput.

Denk na over de Nieuwtestamentische uitdrukking van dit principe: Hebreeën 13:17.


Eigen vertaling van de overdenking bij 31 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 30 mei 2012

'Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar' (Ps. 85)


Deuteronomium 3, Psalm 85, Jesaja 31, Openbaring 1

Het is een prachtig koppel: ‘Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander’. Dan nog een ander paar: ‘gerechtigheid en vrede kussen elkaar’ (Ps. 85:11). Oudere lezers zullen zich de eerste van de twee zinnen herinneren uit de oude Statenvertaling: ‘goedertierenheid en waarheid’ zullen elkander ontmoeten.

Net zoals in het Nederlands het verschil tussen trouw en waarheid, bestaat er in het Engels er een behoorlijk groot verschil tussen het oudere ‘mercy and truth’ en wat de NIV nu weergeeft: ‘love and faithfulness’. Maar het onderliggende Hebreeuws, een vaak voorkomend koppel (zoals ook in 86:15 of in Ex. 34:6 – zie ook de overdenking van 23 maart), kan op elk van beide manieren worden vertaald.

Het eerste woord verwijst gewoonlijk naar Gods verbondsliefde, zijn barmhartigheid in het verbond – zijn pure goedheid of genade in het verbond, uitgegoten over zijn volk dat dit niet verdient. Het tweede woord verschilt in zijn Nederlandse vertaling ook, afhankelijk van naar wat het verwijst.

Wanneer de koningin van Sheba verhaalt dat alles wat ze over Salomo gehoord had ‘waar’ is (letterlijk: ‘de waarheid’, 1Kon.10) – dit wil zeggen dat de voorafgaandelijke verslagen overeenstemden met de realiteit – dan gebruikt ze het woord dat hier vertaald wordt als ‘trouw’. Een ‘waar’ verslag is een ‘trouw’ verslag; wanneer de waarheid belichaamd wordt, dan vindt het een uiting in trouw.

Zoals deze psalm aantoont, worden de beide categorieën suggestief gebruikt. Wanneer je het eerste koppel leest, ‘Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander’, dan is de natuurlijke leeswijze dat we ze zien als beschrijvingen van God: God is de God van verbondstrouw of -liefde en van volkomen betrouwbaarheid waar je op kunt rekenen.

Het tweede koppel kan op dezelfde manier gezien worden: God is zowel onvoorwaardelijk in zijn gerechtigheid, als de bron van alle welzijn. In Hem kussen gerechtigheid en vrede elkaar.

Maar in het volgende vers worden het tweede woord uit het eerste koppel en het eerste woord van het tweede koppel opnieuw opgepikt en samengevoegd om een nieuwe gedachte in te leiden: ‘trouw spruit voort uit de aarde, en gerechtigheid ziet neder van de hemel’ (85:12).

In de context van de volledige psalm wordt de trouw van het volk blijkbaar gelinkt aan de gerechtigheid van de Heer: de eerste spruit voort uit de aarde, terwijl de tweede neerziet vanuit de hemel. Het is niet absoluut noodzakelijk om de dingen zo te bekijken, maar de psalmist erkent de verbanden impliciet al eerder in zijn gedicht: ‘Gij hebt de ongerechtigheid van uw volk vergeven … Herstel ons, o God van ons heil … schenk ons uw heil … Hij zal van vrede spreken tot zijn volk … maar laten zij niet terugkeren tot dwaasheid’ (85:3-9, cursief toegevoegd).

Hoezeer we deze koppels ook op een lijn stellen, toch is het van vitaal belang om te bedenken dat liefde en trouw beiden toebehoren aan God, dat gerechtigheid en vrede samenkomen of kussen in Hem. Om die reden kan God zowel rechtvaardig zijn, als Degene die de goddeloze rechtvaardigt door genadig zijn Zoon te geven (Rom. 3:25-26). Is het dan verrassend te ontdekken dat onder zijn beelddragers liefde en trouw en gerechtigheid en vrede dan hand in hand gaan, en ook ofwel samen staan of samen ten val komen?


Eigen vertaling van de overdenking bij 30 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 29 mei 2012

Over doornige wegen naar een vreugdevol einde (Ps. 84)


Deuteronomium 2, Psalmen 83-84, Jesaja 30, Judas

‘Want de HERE God is een zon en schild, de HERE geeft genade en ere; het goede onthoudt Hij niet aan hen die onberispelijk wandelen. HERE der heerscharen, welzalig de mens die op U vertrouwt’ (Ps. 84:12-13).

Deze psalm jubelt in ruime mate over het ware voorrecht en genoegen in de tegenwoordigheid van God te verblijven, wat voor de kinderen van het oude verbond betekende dat ze leefden in de schaduw van de tempel.

‘Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des HEREN; mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God (84:3). Een plaats hebben dichtbij ‘uw altaren’, dat is op een vergelijkbare manier een huis hebben als een mus die zijn huis vindt en een zwaluw zijn nest (84:4). ‘Welzalig zij die in uw huis wonen, zij loven U gestadig’ (84:5; zie ook de overdenking van 17 april).

Maar wat met de twee laatste verzen van deze psalm? Overdrijven ze niet een beetje, als ze zoveel beloven? De psalmist benadrukt dat God ‘het goede’ niet onthoudt aan hen die onberispelijk wandelen.

Wel, aangezien we allen zondigen, veronderstel ik dat er een ontsnappingsclausule is: wie is er onberispelijk? Is het niet vanzelfsprekend dat God een heleboel goede dingen onthoudt aan zeer veel mensen, wier wandel zo onberispelijk is als een wandel maar kan zijn aan deze zijde van de nieuwe hemel en nieuwe aarde?

Denk maar aan Eric Liddell, de bekende Schotse olympiër die in de film ‘Chariots of Fire’ gevierd wordt. Liddell werd zendeling in China. Gedurende 10 jaar gaf hij les in een school en trok toen verder het binnenland in om er frontlinie evangelisatiewerk te doen. Het werk was niet alleen uitdagend maar ook gevaarlijk, niet in het minst omdat de Japanners in toenemende mate invallen deden.

Uiteindelijk werd hij met vele andere westerlingen gearresteerd. In het smerige kamp was Liddell een schijnend licht van dienst en goede luim, een baken voor de vele kinderen daar die hun ouders al vele jaren niet gezien hadden, een zelfopofferend leider.

Maar enkele maanden voor hun bevrijding stierf Liddell aan een hersentumor. Hij was er drieënveertig. In dit leven heeft hij de jongste van zijn drie dochters nooit ontmoet: zijn vrouw en kinderen waren teruggekeerd naar Canada voor de Japanse opkuisoperatie van vreemdelingen.

Weerhield de Heer hem niet van een lang leven, van jarenlange vruchtbare dienst, van de vreugde zijn eigen kinderen te mogen opvoeden?
Misschien ligt het beste antwoord in Liddells lievelingslied:

Be still, my soul! the Lord is on thy side;
Bear patiently the cross of grief or pain.
Leave to thy God to order and provide;
In every change, He faithful will remain.
Be still, my soul! thy best, thy heav’nly Friend
Through thorny ways leads to a joyful end.

Vrije vertaling van het lied:

Wees stil mijn ziel, de Heer is aan uw zijde
Draag geduldig het kruis van verdriet of pijn
Laat het bevelen en voorzien over aan uw God,
In elke verandering zal Hij trouw blijven
Wees stil mijn ziel, uw beste, uw hemelse Vriend
Leidt over doornige wegen naar een vreugdevol eind.


Lees meer over Eric Liddell op Wikipedia. (Daar komt ook de foto vandaan)


Eigen vertaling van de overdenking bij 29 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 28 mei 2012

'Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen' (Ps. 81)


Deuteronomium 1, Psalmen 81-82, Jesaja 29, 3 Johannes

‘Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen’ (Ps. 81:11): de symboliek is duidelijk. God is volkomen welwillend en in staat om al onze diepste noden en verlangens te vervullen. Impliciet is het probleem dat wij zelfs onze monden niet openen om te genieten van het voedsel dat Hij voorziet. De symboliek keert terug in de laatste verzen: terwijl de zondaars eeuwigdurende pijn te verduren krijgen, staat er van de overigen: ‘Hij zou hen gespijzigd hebben met het vette der tarwe, ja, Ik zou u verzadigd hebben met honig uit de rots’ (81:17).

Natuurlijk spreekt God over meer dan fysiek voedsel (en zeker niet over minder). De setting komt vaker voor, zowel in de Psalmen als in de verhalende delen van de Pentateuch. Genadig en op wonderlijke wijze redde God zijn volk uit de slavernij van Egypte, in antwoord op hun eigen noodkreten.
‘Ik heb zijn schouder van de last ontheven’, zegt God ‘in de benauwdheid riept gij en Ik redde u’ (81:7-8). Dan komt het gedeelte dat leidt tot de zin die we aanhaalden aan het begin van deze overdenking:

Hoor mijn volk, Ik wil u vermanen,
o Israël, of gij naar Mij hoordet!
Geen vreemde god zal onder u zijn,
gij zult u niet nederbuigen voor een uitlandse god.
Ik, de HERE, ben uw God,
die u opvoerde uit het land Egypte;
doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen (81:9-11).

Historisch gezien was het antwoord van het volk natuurlijk teleurstellend: ‘Maar mijn volk luisterde niet naar mijn stem, Israël was onwillig tegen Mij’ (81:12). In dit geval werd hun niet de bevrediging beloofd die voorgesteld wordt door volle monden. Verre van. God zegt: ‘Daarom liet Ik hen gaan in de verstoktheid huns harten, zodat zij in hun eigen raadslagen wandelden (81:13).

Natuurlijk verandert de aard van de afgoderij, afhankelijk van het tijdperk. Onlangs las ik een paar zinnen van John Piper:
‘De grootste vijand voor de honger naar God is niet vergif maar appeltaart. Het is niet het feestmaal van de goddelozen dat ons verlangen naar de hemel verdooft, maar het eindeloos nuttigen van kleine snacks aan de tafel van de wereld. Niet de video voor boven de achttien, maar de onbenullige programma’s die we avond aan avond indrinken. Satan kan weliswaar veel kwaad uitrichten, maar wat ons werkelijk van Gods liefdemaal afhoudt, is een akker, een span ossen of een vrouw (Lukas 14:18-20).
De grootste vijand van onze liefde tot God zijn niet zijn vijanden, maar zijn gaven. En de dodelijkste begeerte is niet een verlangen naar het kwade, maar de eenvoudige geneugten des levens. Want wanneer deze de plaats innemen van een verlangen naar God zelf, hebben we nauwelijks door dat ze een afgod geworden zijn, laat staan dat we ons ervan afkeren.’ (Uit: Honger naar God, door John Piper, pag. 12, uitg. Gideon, 1997)

‘Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen’.


Eigen vertaling van de overdenking bij 28 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 27 mei 2012

Trouwen met wie je maar wilt? (Num. 36)


Numeri 36, Psalm 80, Jesaja 28, 2 Johannes

We maken voor het eerst kennis met Selofchad en zijn dochters in Numeri 27:1-11. Normaliter verloopt het erven via de zonen. Maar Selofchad had geen zonen, slechts vijf dochters: Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa. Selofchad behoorde tot de generatie die omkwam in de woestijn. Waarom, zo vroegen de dochters aan Mozes, zou deze familielijn niet kunnen erven louter omdat zijn nakomelingen allen vrouwelijk waren? Mozes, zo wordt ons verteld, bracht ‘haar rechtsvraag voor het aangezicht des HEREN’ (27:5).

De Here richtte niet alleen ten gunste van de vraag van de dochters, maar voorzag ook in een rechtsinzetting die deze beslissing regelde voor vergelijkbare zaken in Israel (27:8-11). Maar een nieuwe verandering aan deze inzetting duikt op in Numeri 36. De familiehoofden van Manasse, waartoe de Selofchad-familie behoort, vragen wat er zal gebeuren als de dochters huwen met Israëlieten van buiten hun stam. Ze brengen hun erfdeel in in het huwelijk en het zou overgaan op hun zonen, die deel uitmaken van de stam van hun vader – en zo kon er doorheen de tijd een grote herverdeling van stamgebieden plaatsvinden die ook grote ongelijkheden onder de stammen kon veroorzaken.

Ook op dit punt is het de Here zelf die uitspraak doet (36:5). ‘ … het erfdeel zal niet van de ene stam op de andere overgaan, maar de Israëlieten zullen vasthouden, ieder aan zijn eigen erfdeel’ (36:9). De juiste weg voor de Selofchad-dochters was dus te trouwen met mannen uit hun eigen stam – een regeling waar de Selofchad-dochters blij mee instemmen (36:10-12).

Als dit botst met onze gevoeligheden, moeten we goed overwegen waarom.

(1) Pragmatisch kunnen zelfs wij niet trouwen met wie we maar willen: we huwen bijna altijd binnen onze eigen zeer gelimiteerde kennissen- of vriendenkring. Zo ook in Israël: de meeste mensen wilden binnen hun stam trouwen.

(2) Wat belangrijker is: we hebben de Westerse vooringenomenheid overgenomen ten gunste van het individualisme (‘ik trouw met wie ik wil’) en van het verliefd worden (‘we konden er niets aan verhelpen, het overkwam ons gewoon en we werden verliefd’). Ongetwijfeld zijn er voordelen aan deze sociale conventies, maar dit is slechts wat ze zijn: louter sociale gebruiken. Voor het grootste deel van de wereldbevolking worden huwelijken ofwel geregeld door de ouders of, nog vaker, minstens uitgewerkt met veel meer actieve goedkeuring door de familie dan in het westen gebruikelijk is. Op welk punt gaat onze liefde voor vrijheid op in individualistische zelfgerichtheid, met weinig zorg voor de ruime familie en cultuur – of in dit geval voor Gods genadige verbondsstructuur, die voorzag in een gelijkmatige verdeling van land?

We leven in onze eigen cultuur, natuurlijk, en onder een nieuw verbond. En ook wij vallen onder Bijbelse restricties met betrekking tot wie we huwen (bijv. 1 Kor. 7:39). Maar belangrijker nog: we moeten de vreselijke afgoderij vermijden van de gedachte dat het heelal naar onze pijpen moet dansen.


Eigen vertaling van de overdenking bij 27 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 26 mei 2012

Vluchten naar de vrijstad (Num. 35)


Numeri 35, Psalm 79, Jesaja 27, 1 Johannes 5

Toen plannen ontvouwd werden om het Beloofde Land te verdelen onder de twaalf stammen, was dat Levi uitgezonderd. De Levieten werd verteld dat God hun erfdeel was: zij zouden geen gebied voor hun stam ontvangen, maar zouden ondersteund worden door de tienden die bijeengebracht werden door de overige Israëlieten (Num. 18:20-26).

Hoe dan ook moesten ze ergens kunnen leven. Dus bepaalde God dat elke stam enkele steden apart zouden zetten voor de Levieten, samen met de omliggende weilanden voor hun vee (Num. 35: 1-5). Aangezien de Levieten het volk de wet van God moesten onderwijzen, bovenop hun taken in verband met de tabernakel, hadden deze regelingen rond het land het bijkomend voordeel van het verspreiden van de Levieten onder het volk, waar ze het meeste goed konden doen. Bovendien moesten hun verspreide weidelanden altijd in Levitische handen blijven (Lev. 25:32-34). De andere bijzondere regelingen met betrekking tot het land die in dit hoofdstuk ingesteld worden is het instellen van zes ‘vrijsteden’ (35:6-34). Die moesten gekozen worden uit de achtenveertig steden die de Levieten toegewezen kregen, drie aan de ene zijde van de Jordaan en drie aan de andere.

Wie dan iemand doodde, met of zonder opzet, kon naar een van deze steden vluchten en beschermd zijn tegen de toorn van de familiewrekers. In een tijd waarin bloedvetes niet ongewoon waren, had dit het effect van het koelen van de atmosfeer tot het officiële rechtssysteem uitspraak kon doen over de schuld of onschuld van de doder. Indien schuldig bevonden met niet te weerleggen bewijs (35:30), dan moest de doodslager zeker gedood worden. Je herinnert je het principe bepaald in Genesis 9:6: wie mensen vermoordt, die naar het beeld van God gemaakt zijn, hebben een zo zware misdaad begaan dat de ultieme straf geëist wordt. De logica is hier niet een van afschrikking maar van waarden (vgl. Num. 35:31-33).

Was, aan de andere kant, het doden een ongeval en de doodslager daarom onschuldig aan moord, kan hij niet gewoon vrijgesproken worden en naar huis gezonden, maar moet hij in de vrijstad blijven tot aan de dood van de hogepriester (35:25-28). Alleen op dat moment kon de doodslager naar het land van zijn bezitting terugkeren en een gewoon leven hervatten. Wachten op de dood van de hogepriester kon een zaak van dagen maar ook van tientallen jaren zijn. Indien er geruime tijd overging, kon die dienen om de bloedwrekers van de familie van het slachtoffer tot bedaren te laten komen. Maar die gedachtegang komt in de tekst niet voor.

Waarschijnlijk waren er twee redenen voor de bepaling dat de doodslager in de vrijstad moest blijven tot de dood van de hogepriester.
(1) Zijn dood betekende het einde van een tijdperk en het begin van een ander.
(2) Belangrijker nog: het is mogelijk dat zijn dood symboliseerde dat iemand moest sterven om te betalen voor de dood van een van Gods beelddragers. Christenen weten waarheen deze redenering leidt.

Eigen vertaling van de overdenking bij 26 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 25 mei 2012

Weerspannig tegen de Allerhoogste (Ps. 78)


Numeri 34, Psalm 78:40-72, Jesaja 26, 1 Johannes 4

‘Hoe vaak waren zij weerspannig tegen Hem in de woestijn, griefden Hem in de wildernis, en verzochten God wederom, en krenkten de Heilige Israëls’ (Ps. 78:40-41). Zo pauseert Asaf in de loop van zijn verhaal om een van zijn hoofdpunten in deze psalm samen te vatten. In feite zou je enkele van de dramatische lessen die Asaf leert als volgt kunnen schetsen:

(1) De herhaalde rebellie van het volk van God wordt niet louter als ongehoorzaamheid weergegeven, maar als het beproeven van God. Dit is een van de elementen in rebellie die ze zo flagrant, zo hatelijk maakt. Een grote dosis ‘in your face’-arrogantie kenmerkt deze rebellie, een lelijk patroon van ongeloof dat impliciet God beschuldigt van krachteloosheid, wreedheid, zelfzucht, onbedachtzaamheid of dwaasheid. Chronisch en herhaald ongeloof ‘met een bepaalde houding’ heeft altijd het element in zich van God beproeven. Wat zal God eraan doen?
Geen wonder dat de apostel Paulus hetzelfde patroon herkent in het gedrag van het volk gedurende de woestijnjaren en de christenen in zijn dagen waarschuwt: ‘En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen. En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is’ (1 Cor. 10:9-11)

(2) Hoewel het eerste deel van het hoofdstuk Gods toorn weergeeft als antwoord op het patroon van rebellie van het volk, benadrukt het ook het volgende over God: ‘Hij wendde menigmaal zijn toorn af en wekte zijn volle grimmigheid niet op’ (78:38). Maar het patroon wordt nu grimmiger. Ten slotte wordt de afgoderij zodanig flagrant dat er staat van God: ‘God hoorde het en werd verbolgen, en versmaadde Israël ten enenmale’ (78:59)(Of zoals de NBV-vertaling weergeeft: ‘wierp hij Israël ver van zich af’). De context toont dat Asaf het oordeel van God over het volk in gedachten heeft, toen Hij toestond dat de Ark door de Filistijnen werd buitgemaakt: ‘zijn sterkte gaf Hij over in gevangenschap, zijn sieraad in de macht van de tegenstander’ (78:61; vgl. 1 Sam. 4:5-11), met het gevolg dat het volk vreselijke vernietiging te verduren kreeg door de hand van hun vijanden.

(3) De slotverzen (78:65-72) focussen op de genadige keuze van Juda en David als Gods antwoord op de ellendige woestijnjaren, de jaren van de Richteren en van de regering van Saul. ‘Deze (David, JL) weidde hen naar de oprechtheid van zijn hart, en leidde hen met kundige hand’ (78:72). En levend aan deze kant van de incarnatie, zijn christenen in het bijzonder dankbaar voor de lijn van David.

(4) Christenen weten hoe de verhaallijn van Psalm 78 zich verder ontwikkelt. Davids koningshuis vervalt in verdorvenheid; Gods oordeel is nog groter en de ballingschap is het gevolg. Maar nog erger oordeel, en heerlijker liefde, zouden nog tentoongespreid worden aan het kruis.


Eigen vertaling van de overdenking bij 25 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 24 mei 2012

‘Wij willen het volgende geslacht de roemrijke daden des HEREN vertellen’ (Ps. 78)


Numeri 33, Psalm 78:1-39, Jesaja 25, 1 Johannes 3

De paar openingsverzen van Psalm 78 wekken initieel een beetje verwondering. Asaf nodigt zijn lezers uit (en als dit gezongen wordt, zijn toehoorders) om te horen naar wat hij leert, om te luisteren naar de woorden van zijn mond (78:1). Dan kondigt hij aan: ‘ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen’ (78:2). De spanning wordt opgebouwd; het klinkt alsof we brandnieuwe dingen zullen horen die verborgen waren voor Asaf op het toneel verscheen.

Dan beschrijft hij die ‘aloude verborgenheden’: het zijn zaken die ‘wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld’ (78:3). Steekt hij nu dus van wal met een bepaalde nieuwe openbaring, voorheen verborgen, of verhaalt hij simpelweg het gemeenschappelijke erfgoed van de Israëlieten?

En waarom voegt hij op dit punt toe dat ten minste een gedeelte van zijn doelstelling eruit bestaat om deze dingen te onthullen voor de nieuwe generatie die op komst is (78:4)?

Drie opmerkingen:

Ten eerste heeft het woord dat weergegeven wordt als ‘verborgenheden’ (Eng.: parables) een brede waaier aan betekenissen. Het kan verwijzen naar een verhalende gelijkenis, een wijs gezegde, een aforisme (of spreuk), en diverse andere vormen. Hier lijkt Asaf niets meer te bedoelen dan dat hij zal zeggen wat hij te zeggen heeft in de poëtische structuur en wijze gelijkenissen die deze psalm kenmerken.

Ten tweede is de inhoud van deze psalm zowel oud – ‘Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld’ – als nieuw, ‘verborgenheden’. Deze psalm maakt deel uit van een groep ‘historische psalmen’, d.w.z. psalmen die terugblikken naar sommige van de ervaringen van Gods volk met hun God.

Zijn belangrijkste focus ligt voornamelijk op de uittocht en de gebeurtenissen die ermee gepaard gingen, inclusief de plagen, de doortocht door de Rode Zee, de voorziening van het manna, enzovoort. De psalm brengt ons tot bij het koningschap van David (hetgeen overigens toont dat Asaf zelf leefde in Davids tijd of daarna).

Toch is deze psalm niet louter een verslag van de naakte feiten uit die geschiedenis. Het verhaal is ontworpen om bepaalde lessen te trekken uit die geschiedenis, lessen die we zouden kunnen missen mocht onze aandacht er niet op gevestigd worden. Deze lessen bevatten de trieste patronen van opstand, God die zijn groeiende toorn inhoudt, en Gods genade wanneer Hij hen elke keer weer verlost, en nog meer. Deze lessen zijn ‘verborgen’ in de kale tekst, maar ze zitten er wel in en Asaf onthult ze.

Ten derde verstaat Asaf (1) dat diepgaande kennis van de Schrift en van Gods wegen meer betekent dan het kennen van feiten, maar ook betekent dat je iets gaat begrijpen van de patronen die zich ontvouwen van wat God aan het doen is; (2) dat Gods verbondsvolk op elk ogenblik maar één generatie verwijderd is van de ondergang, dus is het helemaal van vitaal belang om dit groeiende inzicht door te geven aan de volgende generatie.


Eigen vertaling van de overdenking bij 24 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org


woensdag 23 mei 2012

'Vergeet God genadig te zijn?' (Ps. 77)


Numeri 32, Psalm 77, Jesaja 24, 1 Johannes 2


Asaf moet veel nagedacht hebben over de vraag wat gelovigen zouden moeten gedenken. Zoals we gisteren zagen beveelt Psalm 75 de kracht van goddelijke ‘recital’ aan – een opnieuw vertellen van wat God gedaan heeft om op die manier Gods ‘naam’ nabij te brengen. Het belang van herdenken en navertellen is de kern van Psalm 78. En hier in Psalm 77 benadrukt Asaf weer een ander element binnen dit thema.

Asaf bevindt zichzelf in grote nood (77:2). De oorzaken ervan kennen we niet, maar de meesten van ons zijn al door ‘donkere nachten van de ziel’ gegaan wanneer het lijkt alsof God dood is of het Hem niets kan schelen. Asaf was zodanig beangstigd dat hij niet kon slapen; hij beschuldigt God er zelfs van hem uit zijn slaap te houden (77:5).

Herinneringen aan andere tijden, toen omstandigheden zo goed waren dat hij met vreugde zong tijdens de nachtelijk uren (77:7), maken hem alleen nog maar neerslachtiger. Bitterheid kleurt zijn lijst van retorische vragen: ‘Zal de Here dan voor altoos verstoten, en niet meer goedgunstig zijn? Neemt zijn goedertierenheid voor immer een einde, houdt de belofte op van geslacht tot geslacht? Vergeet God genadig te zijn, of sluit Hij zijn barmhartigheid in toorn toe?’ (77:8-10).

Asaf neemt zich dan voor te focussen op alle manieren waarop God zich in het verleden in kracht aan hem geopenbaard heeft. Hij schrijft: ‘Ik zal de daden des HEREN gedenken’ (77:12) (Het Engels verschilt in vergelijking met de Nederlandse vertalingen: ‘To this I will appeal: the years of the right hand of the Most High’) – met andere woorden: hij doet een beroep op alle openbaringen van kracht, van de daden van Gods ‘rechterhand’, in de loop der jaren. ‘Ik zal de daden des HEREN gedenken, ja, ik wil gedenken uw wonderen van ouds, van al uw werken gewagen en uw daden overdenken’ (77:12-13).

Dus schakelt Asaf over naar de tweede persoon, waarbij hij God rechtstreeks aanspreekt en enkele van de ontelbare daden van genade en kracht herdenkt die Gods handelen met het verbondsvolk van God gekenmerkt hebben. Hij herdenkt de plagen, de Exodus, de doortocht door de Rode Zee, en de manier waarop God zijn volk leidde ‘door de hand van Mozes en Aäron’ (77:14-21).

Christenen hebben des te meer te herdenken. Zoals Asaf de Exodus ‘overdacht’ door de Schrift te lezen, zo hebben wij zelfs nog meer Schrift. We gedenken niet alleen alles wat Asaf in herinnering bracht, maar ook dingen die hij niet wist: de ballingschap, de terugkeer uit de ballingschap, de lange jaren van wachten op de komst van de Messias. We gedenken de incarnatie, de jaren van Jezus’ leven en dienst, zijn woorden en machtige daden. Boven alles gedenken we zijn dood en opstanding en het krachtige werk van de Geest met Pinksteren en daarna.

En terwijl we gedenken, wordt ons geloof versterkt en ons zicht op God vernieuwd, en de wanhoop verdwijnt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 23 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 22 mei 2012

'Ik bepaal of de tijd is gekomen' (Ps. 75)


Numeri 31, Psalmen 75-76, Jesaja 23, 1 Johannes 1


Een van de belangrijke functies van gezamenlijke aanbidding is recital, het verhalen. Dit is het ‘hervertellen’ van de wonderlijke dingen die God gedaan heeft. Vandaar Psalm 78:2-4: ‘ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, dat willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het volgende geslacht des HEREN roemrijke daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft.’

Evenzo, maar dan beknopter, in Psalm 75:2: ‘Wij loven U, o God, wij loven, want nabij is uw naam, men vertelt uw wonderen’. In feite komt een andere vertaling een beetje dichter bij het Hebreeuws: ‘uw wonderen zeggen: uw naam is dichtbij’ (in de New English Bible lees je: ‘Thy name is brought very near to us in the story of thy wonderful deeds’, d.w.z.: Gods naam wordt dichterbij gebracht door het verhalen van de wonderlijke daden’). Gods ‘naam’ is onderdeel van deze genadige zelfonthulling van God. Het is een openbaring van wie Hij is (Ex. 3:14; 34:5-7, 14). Gods ‘naam’, dan, wordt heel dichtbij gebracht door het navertellen van zijn wonderlijke daden: dit betekent dat onthuld wordt wie God is, in de verslagen van wat Hij gedaan heeft.

Op die manier is het verhalen van wat God gedaan heeft een genademiddel om God dichtbij zijn volk te brengen. Gelovigen die geen tijd spenderen met het in gedachten terugblikken naar en overwegen van wat God gedaan heeft, of ze nu alleen zijn en hun Bijbel lezen of zich bij andere gelovigen voegen om gemeenschappelijk te aanbidden, moeten niet verrast zijn als ze maar zelden ervaren dat God nabij is.

De nadruk die deze psalm legt met betrekking tot God, is dat Hij een soeverein rechter is, de ‘Opperrechter’ (zoals een commentaarschrijver het formuleert). Het geeft ons een wonderlijke stabiliteit als we kunnen rusten in zulke God. Hij verklaart: ‘Ja, ik bepaal of de tijd is gekomen, ik zal oordelen naar recht en wet’ (75:3, NBV).

Je kunt je moeilijk een meer suggestieve verwoording van Gods vaste controle voorstellen dan ‘de aangeduide tijd’. Maar louter controle zonder recht zou fatalisme zijn. Deze God echter bepaalt niet enkel de juiste tijd, maar oordeelt ook naar recht (75:3).

Bovendien zijn er in deze gebroken wereld rampzalige gebeurtenissen die de volledige sociale orde lijken te bedreigen. Elders vraagt David zich af: ‘Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?’ (11:3). Maar hier worden we opnieuw bevestigd, want God zelf verklaart, ‘al mogen de aarde en al haar bewoners wankelen, Ik ben het, die haar pilaren heb vastgezet’ (75:3).

Zo worden de hoogmoedigen die misschien denken van zichzelf dat ze de steunpilaren van de maatschappij zijn, ernstig gewaarschuwd: ‘Weest niet hoogmoedig’ (75:5). En tot de goddelozen zegt God: ‘heft uw hoorn niet op naar den hoge (als een ram die zijn hoofd in moedig vertrouwen omhoog gooit, D.A. C.) en spreekt niet met trotse hals’ (75:6).

Vertel opnieuw van Gods wonderbaarlijke daden en breng zijn naam nabij.


Eigen vertaling van de overdenking bij 22 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 21 mei 2012

Hou je aan je woord (Num. 30)


Numeri 30, Psalm 74, Jesaja 22, 2 Petrus 3


Een paar jaar geleden verbleef ik een tijd in een zogenaamd ‘derdewereldland’, gekend voor zijn vreselijke armoede. Wat me van de cultuur van dat land echter het hardst getroffen heeft, was niet zijn armoede, noch de kloof tussen de zeer rijken en zeer armen – ik had voldoende over deze punten gelezen om niet verrast te zijn en had elders al gelijkaardige tragedies gezien – maar wel zijn alomtegenwoordige hoogtij vierende corruptie.

Hier in het Westen zijn we niet goed geplaatst om met de vinger te wijzen. Ongetwijfeld hebben we hier te maken met minder openlijke omkoping; ongetwijfeld zorgen gepubliceerde prijzen voor veel overheidsdiensten dat omkoperij en smeergeld wat moeilijker te organiseren vallen ; ongetwijfeld is er nog genoeg van het christelijke erfgoed dat we ten minste nog op papier verklaren dat eerlijkheid een goede zaak is, dat het woord van een man of vrouw zou moeten gelijkstaan met een overeenkomst, dat hebzucht boos is – hoewel zulke waarden vandaag heel vaak eerder in de theorie geëerd worden dan in de praktijk.

Toch zijn we veruit de meest pleitzieke natie ter wereld. We brengen veel meer advocaten voort dan ingenieurs (het tegengestelde van Japan). De eenvoudigste overeenkomst moet vandaag gepaard gaan met hopen wettelijke beschermingen voor de ondertekenaars. Een groot deel daarvan komt voort uit het feit dat veel personen of bedrijven zich niet aan hun woord houden, niet proberen om te doen wat rechtvaardig is en zullen proberen om de andere partij af te zetten als ze ermee weg kunnen komen.

Een leugen brengt je alleen in verlegenheid als je betrapt wordt. Beloften en eden worden werktuigen om te verkrijgen wat je wilt, eerder dan verplichtingen aan de waarheid. Plechtige huwelijksbeloften worden met een bevlieging van tafel geveegd, of vervagen in de hitte van de lust. En natuurlijk, als we makkelijk huwelijksverbonden verbreken, zakelijke overeenkomsten of persoonlijke overeenkomsten, is het al net zo makkelijk om het verbond met God te verbreken.

De waarheid spreken en je beloften houden op één domein van het leven, zet zich voort op andere terreinen; net zo goed gaat ontrouw in één arena verder in andere arena’s. Dus zijn de volgende woorden in het Mozaïsche verbond vastgelegd: ‘De HEER heeft het volgende bepaald: Wanneer een man de HEER belooft iets te zullen doen of onder ede de verplichting op zich neemt zich van iets te onthouden, mag hij zijn woord niet breken; aan alles wat hij met zoveel woorden zegt, moet hij zich houden’ (Num. 30:1-2).

De rest van het hoofdstuk maakt duidelijk dat dergelijke eden door individuele personen wel eens meer kunnen zijn dan individuele zaken; er kunnen echtelijke of familiale gevolgen zijn.

Binnen dit verbond bepaalt God dus zelf, voor de goede orde van de cultuur, wie een gelofte mag bekrachtigen of opheffen; dit patroon zegt iets over leiding en verantwoordelijkheid in het gezin. Maar de fundamentele kwestie hier is er een van het spreken van de waarheid en van trouw.


Eigen vertaling van de overdenking bij 21 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 20 mei 2012

Het raadsel van de voorspoed der goddelozen (Ps. 73)


Numeri 29, Psalm 73, Jesaja 21, 2 Petrus 2

Maar weinig psalmen hebben grotere steun geboden dan Psalm 73 aan mensen die zich het hoofd breken over de aanhoudende duidelijke voorspoed van de goddelozen.
Asaf vangt aan met een provocatief paar lijnen: ‘Waarlijk, God is goed voor Israël, voor hen die rein van hart zijn’. Is de gekozen parallel een hint dat het volk Israël de reinen van hart zijn? Weinig waarschijnlijk: het strookt niet met de geschiedenis en al evenmin met deze psalm. De tweede zin moet dan een restrictie zijn op de eerste. Moeten zij die niet rein van hart zijn gelijkgesteld worden met de goddelozen die zo breedvoerig beschreven worden in deze psalm?

Misschien wel, maar wat treffend is, is dat de volgende zinnen niet het boze van de goddelozen beschrijven, maar wel de zonde van Asafs eigen hart. Zijn eigen hart was niet zuiver toen hij ‘de voorspoed van de goddelozen’ aanschouwde (73:3). Hij was afgunstig op hen. Blijkbaar vrat die afgunst zodanig aan hem dat hij zelfs gevaar liep zijn volledige morele en religieuze evenwicht kwijt te raken: ‘bijkans waren mijn voeten afgeweken’ (73:2).

Wat Asaf aan de goddelozen aantrok was hoe zovelen van hen een toonbeeld lijken van sereniteit, goede gezondheid en geluk (73:4-12). Zelfs hun arrogantie heeft zijn aantrekking: het lijkt hen boven anderen te plaatsen. Hun weelde en macht maken hen populair.

Op hun slechtst negeren ze God, klaarblijkelijk met totale afwezigheid van vrees. ‘Altijd onbezorgd vermeerderen zij het bezit’ (73:12), zo lijkt het wel. Dus misschien brengt rechtvaardigheid niets op: ‘Maar tevergeefs heb ik mijn hart rein gehouden, mijn handen in onschuld gewassen’ (73:13).

Asaf kon zichzelf niet echt tot die stap bewegen: hij erkende dat het een vreselijke afvalligheid zou betekend hebben tegenover ‘het geslacht uwer kinderen’ (73:15) – blijkbaar het volk van God tegenover wie Asaf loyaliteit voelde en voor wie hij als leider de last van de verantwoordelijkheid torste. Maar al zijn overwegingen waren ‘een kwelling’ voor hem (73:16), tot hij drie diepzinnige inzichten verkreeg.

Ten eerste zullen de goddelozen op lange termijn verdelgd worden. Toen Asaf het heiligdom binnenging, lette hij op het ‘einde’ (73:17-19, 27) van hen tegenover wie hij afgunstig werd en de afgunst verdween.

Ten tweede bezit Asaf zelf, in lijn met allen die God waarlijk kennen en in afhankelijkheid van Hem wandelen, zoveel meer dan de goddelozen – zowel in dit leven als in het leven dat volgt. ‘Nochtans zal ik bestendig bij U zijn’ zo jubelt Asaf; ‘Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door uw raad, en daarna mij in heerlijkheid opnemen’ (73:23-24).

Ten derde ziet Asaf nu zijn bitterheid als de lelijke zonde die ze in werkelijkheid is (73:21-22), en neemt hij zich voor om dicht bij God te leven en al Gods daden bekend te maken (73:28).


Eigen vertaling van de overdenking bij 20 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 19 mei 2012

'Zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde' (Ps. 72)


Numeri 28, Psalm 72, Jesaja 19-20, 2 Petrus 1

Een van de kenmerken van de psalmen die de kroning van een Davidische koning beschrijven of de regering van een Davidische koning, is hoe vaak de taal overdrijft, ‘over the top’ gaat. Dit kenmerk gaat gepaard met de ingebouwde Davidische typologie om deze psalmen een dubbele focus te geven. Aan de ene kant kunnen ze gelezen worden als in zekere zin buitengewone beschrijvingen van een van de Davidische koningen (in dit geval Salomo, volgens het opschrift); aan de andere kant nodigen ze de lezer uit vooruit te zien naar iets meer dan een David, een Salomo of een Josia.

Zo is het in Psalm 72. Aan de ene kant moest de Davidische monarch rechtvaardig regeren, en het is volkomen gepast dat zoveel van de psalm gewijd is aan dit thema. Hij moet in het bijzonder aan de kant van de verdrukten staan, van ‘de kinderen van de arme’ (Ps. 72:4, HSV), van ‘wie geen helper heeft’ (72:12).
Hij moet de verdrukker en de geweldenaar weerstaan, terwijl hij recht en stabiliteit brengt en hen bevrijdt die anders te lijden zouden hebben onder verdrukking en geweld (72:14). Zijn regering moet gekarakteriseerd worden door voorspoed, wat zelf een vrucht is van gerechtigheid (72:3 – een punt dat het westen snel vergeet) (Noot: Carson baseert zich hier op de Engelse weergave ‘The mountains shall bring peace to the people, and the little hills, by righteousness’. Die ‘by righteousness’ (of ‘door gerechtigheid’) wordt in de courante Nederlandstalige vertalingen anders weergegeven: ‘in gerechtigheid’ of ‘met gerechtigheid’, waardoor het oorzakelijk verband verdwijnt.) Goud zal het land binnenvloeien; het volk zal bidden voor zijn koning; het graan zal overvloedig aanwezig zijn (72:15-16).

Aan de andere kant is een gedeelte van de taal wonderlijk buitensporig. Een gedeelte daarvan strookt met de manier waarop andere Midden-Oosterse koningen opgehemeld werden. Niettemin is het, gecombineerd met de Davidische typologie en de groeiende messiaanse verwachting, moeilijk om hier niet iets meer specifieks te horen. ‘Men vreze u, zolang de zon er is, en zolang de maan er is, van geslacht tot geslacht’ (72:5)- wat misschien waar kan zijn voor het koningshuis, of een extravagante wens voor een of andere zuiver menselijke Davidische koning, maar letterlijk geldt voor slechts één Davidische koning. ‘Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier (d.i. de Eufraat) tot de einden der aarde (72:8) – wat een liefelijke dubbelzinnigheid bevat.

Zijn de ‘zeeën’ niets meer dan de Middellandse zee en het meer van Galilea? Moet het Hebreeuws meer conservatief vertaald worden (zoals mogelijk is) met ‘het eind van het land’? Nee, zeker niet. Want niet alleen zullen de ‘woestijnbewoners’ (d.w.z. van aangrenzende landen) voor hem buigen, maar de koningen van Tarsis – Spanje! – en van andere verre landen zullen hem hulde brengen (72:9-10).

Bovendien zullen ‘alle koningen zich voor hem nederbuigen, alle volkeren hem dienen’ (72:11). ‘Zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenvolken zullen Hem gelukkig prijzen’ – een zo duidelijke echo van het verbond met Abraham als maar zijn kan (Gen. 12:2-3).
Iemand die groter is dan Salomo is gekomen (Matt. 12:42).


Eigen vertaling van de overdenking bij 19 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 18 mei 2012

Verwerp mij niet in de ouderdom (Ps. 71)


Numeri 27, Psalmen 70-71, Jesaja 17-18, 1 Petrus 5

De meeste christenen hebben geluisterd naar getuigenissen die ons vertellen hoe een man of vrouw een leven van vruchteloosheid en openlijke ontaarding leidde, of op zijn minst van stille wanhoop, voor hij of zij christen werd. Oprecht geloof in de Heer Christus bracht een persoonlijke revolutie teweeg: oude gewoonten gingen aan diggelen, nieuwe vrienden en engagementen kwamen, een nieuwe richting die betekenis en zin gaf. Waar er wanhoop was, is er nu vreugde; waar er onrust heerste, is er nu vrede; waar er angst was, is er nu een bepaalde mate van sereniteit. En sommigen onder ons die opgevoed werden in christelijke gezinnen hebben zich stiekem afgevraagd of het misschien niet beter ware geweest indien we tot bekering waren gekomen uit de een of andere rotte achtergrond.

Dit is niet de visie van de psalmist. ‘Want Gij zijt mijn verwachting, Here HERE, mijn vertrouwen van mijn jeugd aan; op U heb ik gesteund van de moederschoot aan’ (Ps. 71:5-6). ‘O God, Gij hebt mij onderwezen van mijn jeugd aan, tot nu toe verkondig ik uw wonderen’ (71:17). Ja, omwille van deze achtergrond, overschouwt de psalmist rustig de tussenliggende jaren en verzoekt hij God om genade die blijft tot op oudere leeftijd: ‘Verwerp mij niet ten tijde des ouderdoms, begeef mij niet, nu mijn kracht vergaat’ (71:9). ‘Maar ik zal bestendig hopen en al uw lof vermeerderen’ (71:14). ‘wil mij dan ook tot mijn ouderdom en grijsheid, o God, niet verlaten, totdat ik aan dit geslacht uw arm verkondig, aan ieder die komt, uw sterkte’ (71:18).

Ongetwijfeld gebruikte God specifieke omstandigheden om deze woorden uit de pen van de psalmist te laten voortspruiten. Niettemin is de houding op zich onschatbaar.

De meest bedachtzamen van wie zich op latere leeftijd bekeerden wensten dat ze niet zoveel van hun vroege jaren verspild hadden. Nu ze de parel van grote waarde vonden, hebben ze slechts hierover spijt dat ze hem niet vroeger vonden.

Nog belangrijker, zij die opgroeiden in godvrezende christelijke gezinnen zijn vanaf hun jeugd gedrenkt in de Schrift. Er is een overvloed uit de schrift en de persoonlijke ervaring die hen de verdorvenheid van hun eigen harten toont; ze hoeven geen sociopaten te zijn om te ontdekken wat verdorvenheid betekent. Ze zullen voldoende beschaamd zijn over de zonden die ze begingen, ondanks hun achtergrond, dat ze in plaats van te wensen dat ze een nog slechtere achtergrond hadden (!), ze soms beschaamd het hoofd buigen dat ze zo weinig aangevangen hebben met hun voorrechten, en ze erkennen openlijk dat er buiten Gods genade om, geen misdaad of zonde bestaat waarin ze niet konden zinken.

Het is verreweg het beste, om dankbaar te zijn voor een goddelijke erfenis en God zelf om genade te verzoeken die je ook op oudere leeftijd blijft bewaren.


Eigen vertaling van de overdenking bij 18 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

donderdag 17 mei 2012

'Maar mijn gebed is tot U, HERE, ten tijde des welbehagens' (Ps. 69)


Numeri 26, Psalm 69, Jesaja 16, 1 Petrus 4

In zeker opzicht toont Psalm 69 David die zijn hart uitstort voor God, terwijl hij smeekt om hulp bij de buitengewone druk en tegenstanders waar hij voor staat. Misschien dat we niet alle omstandigheden kunnen reconstrueren die hier in poëtische vorm gepresenteerd worden, maar David werd zeker verraden door mensen die dicht bij hem stond, en zijn angst is tastbaar.

In een ander opzicht is deze psalm een rijk reservoir aan teksten die geciteerd of geparafraseerd worden door de schrijvers van het Nieuwe Testament: ‘Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten’ (Ps. 69:5; zie Joh. 15:25); ‘Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders, een onbekende voor de zonen van mijn moeder’ (69:9; zie Joh. 7:5); ‘want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd’ (69:10; zie Joh. 2:17); ‘de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder’ (69:10; zie Rom. 15:3); ‘Maar mijn gebed is tot U, HERE, ten tijde des welbehagens;

o God, antwoord mij naar uw grote goedertierenheid met uw trouwe hulp’ (69:14; vgl. Jes. 49:8; 2 Kor. 6:2); ‘Ja, zij gaven mij gif tot spijze, en lieten mij in mijn dorst azijn drinken’ (69:22; zie Mat. 27:48; Mk. 15:36; Lk. 23:36); ‘zij (…) lieten mij in mijn dorst azijn drinken’ (69:22; zie Mat. 27:34; Mk. 15:23; Joh. 19:28-30); ‘Hun kamp worde tot woestenij, in hun tenten zij geen bewoner’ (69:26; zie Mat. 23:38; Hd. 1:20); ‘Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd’ (69:29; vgl. Lk. 10:20).

Dit is een opmerkelijke psalm door de loutere concentratie van zulke citaten en allusies in één hoofdstuk. Natuurlijk zijn ze niet allemaal van dezelfde soort, en deze korte overdenking kan ze onmogelijk allemaal ontleden. Maar verschillende ervan vallen binnen een belangrijk patroon. Dit is een psalm geschreven door David. (Er is geen goede reden om te twijfelen aan deze toewijzing uit het opschrift). David is niet alleen maar het hoofd van het koningshuis dat uitloopt op de ‘grote David zijn grotere Zoon’ (zoals een liedschrijver het verwoordt), maar op diverse manieren wordt hij een model voor de koning die komen zal, een patroon voor Hem – een type, zo je wil.

Dit is de redenering van de Nieuwtestamentische schrijvers. Het is behoorlijk makkelijk om aan te tonen dat deze redenering goede gronden heeft. Hier is het genoeg om een glimp op te vangen van het resultaat. Als koning David minachting te verduren kreeg om Godswil (69:8) hoeveel te meer de ultieme Koning – die zeker ook met verwerping door zijn broeders te maken krijgt om Godswil (69:9). Als David ijverig is voor het huis van de Heer, hoe konden Jezus’ discipelen dan naast zijn ijver kijken bij zijn tempelreiniging en de uitspraken die ermee gepaard gaan (Joh. 2:17)?

Jazeker, in de gedachten van de auteurs van het Nieuwe Testament zijn dergelijke passages verbonden met het thema van de ‘lijdende Dienstknecht’ dat opduikt in Jesaja 53 – en hier is het verbonden met koning David en zijn ultieme opvolger en Heer.


Eigen vertaling van de overdenking bij 17 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

woensdag 16 mei 2012

Niet vervloekt, wel verleid (Num. 25)


Numeri 25, Psalm 68, Jesaja 15, 1 Petrus 3

Er is meer dan één manier om het volk van God te verslaan. Balak wilde dat Bileam de Israëlieten zou vervloeken (Num. 22-24). Onder bedreiging van Goddelijke sancties, hield Bileam vol en verkondigde hij alleen wat God hem te zeggen gaf. Maar hier in Numeri 25 ontdekken we een behoorlijk verschillende techniek. Enkele van de Moabietische vrouwen nodigden enkele van de Israëlische mannen uit voor een bezoek. Sommige van deze bezoeken waren gewijd aan de feesten en offerandes van hun goden. Verbindingen ontkiemden. Al snel was er zowel seksuele immoraliteit als flagrante afgoderij met deze heidense goden (25:1-2), in het bijzonder van de Baäl (letterlijk ‘Heer’) van Peor (25:3). ‘Daarom ontstak de HEER in woede tegen Israël’ (25:3).

Het resultaat is onvermijdelijk. Nu wacht de Israëlieten niet de toorn van Moab maar de toorn van de almachtige God. Een plaag breekt uit in het kamp en kost 24.000 mensen het leven (25:9). Pinehas onderneemt de meest drastische actie (25:7-8). Als we die evalueren in het licht van het hedendaagse pluralisme, of zelfs tegenover de aard van sancties die de kerk geautoriseerd is op te leggen (bijv. 1 Kor. 5), dan zal de executie van de man door Pinehas afgrijzen en verwijten van primitief barbarisme opwekken.

Maar als we ons herinneren dat onder het vastgelegde verbond van deze theocratische natie, de voorziene sanctie voor zowel openlijk overspel als afgoderij de doodstraf was, en als we opmerken dat door te gehoorzamen aan de voorwaarden van dit verbond (waartoe het volk zich door een eed verbonden had) Pinehas vele duizenden levens redde door de plaag af te wenden, dan lijken zijn acties veeleer principieel dan barbaars. En dit oordeel is zeker ook al niets, hoe zwaar het ook is, als je het vergelijkt met het oordeel dat nog moet komen.

Maar ik zal me toespitsen op twee verdere opmerkingen.

Ten eerste had Moab een manier gevonden om Israël te vernietigen door het volk te verleiden om daden te stellen waarmee ze het oordeel van God op zich halen. Israël was slechts sterk omdat God sterk is. Indien God het volk zou verlaten, dan zou het volk tot weinig in staat zijn.

Volgens Bileams gezichten moesten de Israëlieten een volk zijn ‘dat afgezonderd leeft, zich niet verbindt met andere naties’ (23:9). Het kwaad in dit geval van verbondsbreuk is dat ze nu willen dat ze niet te onderscheiden vallen van de heidense volkeren.

Welke verleidingen brengen de kerk in het Westen in verzoeking ons zo te gedragen dat we onvermijdelijk de toorn van Gods oordeel over ons halen?

Ten tweede maken latere passages duidelijk dat deze ontwikkelingen niet toevallige ‘jongen-ontmoet-meisje’-gevallen zijn, maar de officiële politiek die voortkomt uit Bileams advies (31:16; vgl. 2 Petr. 2:16; Opb. 2:14). We worden getrakteerd op het ellendige spektakel van een gecompromitteerde profeet die trouw bewaart op formele gelegenheden maar wel sluiks boosaardig advies levert, in het bijzonder als er persoonlijk voordeel te halen valt.


Eigen vertaling van de overdenking bij 16 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

dinsdag 15 mei 2012

'Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de Here niet hebben gehoord' (Ps. 66)



Numeri 24, Psalmen 66-67, Jesaja 14, 1 Petrus 2

In een tijd waarin de ‘praiseliederen’ talrijk zijn, zijn mensen geneigd te denken dat onze generatie buitengewoon rijk is in lofprijs. We weten toch zeker wel meer over lofprijs dan onze duffe ouders en grootouders in hun sombere pakken, die tijdens hun stijfdeftige diensten druk waren met het zingen van oudmodische hymnen?

Het maakt onze gedachten er niet helderder op wanneer we deze zaken via dergelijke stereotypen evalueren. Ondanks de vermoedens van sommige oudere mensen, zijn niet alle hedendaagse uitdrukkingen van lofprijs frivool en oppervlakkig; ondanks de vermoedens van sommige jongere mensen, moeten niet alle vormen van lofprijs van een vroegere generatie losgelaten worden ten gunste van het huidige en hedendaagse.
Maar er komen in de lofprijs van Psalm 66 twee elementen voor die vandaag bijna nooit gehoord worden, en die nodig heringevoerd moeten worden, zowel in onze aanbidding als in ons denken.

De eerste wordt gevonden in 66:8-12. Daar begint de psalmist met het uitnodigen van de volken van de wereld om te luisteren naar het volk van God wanneer zij Hem loven, omdat Hij onze ‘ziel herleven deed, en niet toeliet, dat onze voet wankelde’. Dan spreekt de psalmist God direct aan en vermeldt de context waarin de Here God hen bewaarde: ‘Want Gij hebt ons getoetst, o God, ons gelouterd, gelijk men zilver loutert; Gij hebt ons in het net gebracht, banden gelegd om onze heupen; Gij deedt mensen over ons hoofd rijden, wij zijn door vuur en door water gegaan; maar Gij voerdet ons uit in de overvloed’ (66:10-12).

Dit is verbazingwekkend. De psalmist dankt God dat Hij zijn verbondsvolk beproefde, dat Hij hen onder de druk van enkele buitengewoon moeilijke omstandigheden louterde en dat Hij hen bewaarde doorheen die ervaring. Dit is de respons van opmerkzaam, goddelijk geloof. Het wordt niet gehoord van de lippen van hen die God slechts danken wanneer ze ontkomen aan een beproeving of zich gelukkig voelen.

Het tweede element verbindt de wanhopige roep van de psalmist met gerechtigheid: ‘Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen, of er was een lofzang onder mijn tong. Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de Here niet hebben gehoord. Voorwaar, God heeft gehoord, Hij heeft gelet op mijn luid gebed’ (66:17-19, nadruk toegevoegd). Dit is niet zeggen dat de Heer verhoort omdat we zijn gunst verdienden door ons rechtvaardig streven.

Eerder is het zo dat we Hem onze trouw verschuldigd zijn, ons geloof, onze gehoorzaamheid, omdat we in een persoonlijke relatie, een verbondsrelatie ingetreden zijn met God. Als we in de plaats daarvan zonde koesteren in ons binnenste en dan ons tot God wenden voor hulp, waarom zou Hij dan niet antwoorden met het oordeel en de tuchtiging die we dringend verdienen? Hij zou zich kunnen afkeren en soeverein de zonde zijn lelijke gang laten gaan.

Onze generatie heeft het o zo nodig om lofprijs te verbinden met gerechtigheid, aanbidding met gehoorzaamheid en het antwoord van de Heer te verbinden met een zuiver hart.


Eigen vertaling van de overdenking bij 15 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

maandag 14 mei 2012

'Hoe zal ik vervloeken, die God niet vervloekt?' (Num. 23)


Numeri 23, Psalmen 64-65, Jesaja 13, 1 Petrus 1

Bileam erkent dat hij geen controle heeft over de gezichten die hij ontvangt (Num. 23). Hij kan zelfs niet met zekerheid zeggen of hij een gezicht zal ontvangen: ‘misschien zal de HERE mij tegemoet komen’ legt hij uit (23:3).
‘En de HERE legde een woord in de mond van Bileam’ (23:5) en die boodschap wordt beschreven in de spreuk van vv. 7-10.

(1) In poëtische vorm gegoten, geeft het de onafhankelijkheid van de ware profeet weer. Hoewel Balak degene is die hem ontboden heeft, vraagt Bileam ‘Hoe zal ik vervloeken, die God niet vervloekt? Hoe zal ik verwensen, die de HERE niet verwenst?’ (23:8).

(2) Het laatste deel van het eerste gezicht beschouwt de Israëlieten zelf. Ze zien zichzelf als anders dan de andere natiën – zij zijn ten slotte Gods verbondsvolk – en daarom zullen ze alleen wonen en zich niet onder de natiën rekenen (23:9). Niet alleen zullen hun aantallen fors toenemen (‘Wie telt het stof van Jakob en wie berekent de drommen van Israël?’), maar ze worden rechtvaardig verklaard, het soort volk dat uiteindelijk ook een glorieus einde kent (23:10).

Balak geeft niet zo makkelijk op en vervolgens geeft de Heer Bileam een tweede gezicht (23:18-24). Hier worden dezelfde thema’s herhaald en versterkt.

(1) Bileam kan alleen zegen over Israël uitspreken. Uiteindelijk zal God niet van gedacht veranderen alleen maar omdat Balak wil dat Bileam een volgende poging onderneemt. ‘God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben’ (23:19). In elk geval heeft Bileam niet alleen ‘bevel ontvangen te zegenen’, maar zelfs al zou Bileam het bevel ongehoorzaam zijn, zo moet hij ronduit toegeven, is dit de situatie: ‘zegent Hij, dan keer ik het niet’ (23:20). ‘Er bestaat geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël’ (23:23).

(2) Wat Israël betreft wordt er geen onheil gezien en geen rampspoed, want ‘De HERE, zijn God, is met hem’ (23:21). Aangezien de God van de Exodus hun God is, bezitten ze de kracht van een wilde stier, en zullen ze triomferen over hun vijanden (23:22-24).

Twee opmerkingen:

(1) Balak vertegenwoordigt de soort benadering van religie die gekoesterd wordt door bijgelovige mensen. Voor hen dient religie om zegen aan te zwengelen en vloeken over iemand af te roepen. De goden staan in mijn dienst en ik ben boos en gefrustreerd als ze niet getemd kunnen worden.

(2) Na de opeenvolging van verslagen van de droevige opstanden van de Israëlieten is het verbazingwekkend om te horen hoe hoog ze geprezen worden. Maar de reden is natuurlijk dat het God is die hen onderhoudt en sterkt. Als God zijn volk zegent, dan houdt geen vloek tegen hen stand. En aangezien God de bron is van dit gezicht, is dit hoe God de dingen ziet – het is tegelijk onze grote grond voor vertrouwen en hoop.


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zondag 13 mei 2012

Offer niet je onafhankelijkheid op het altaar van materiële voorspoed (Num. 22)


Numeri 22, Psalmen 62-63, Jesaja 11-12, Jakobus 5

Onlangs kreeg ik telefoon van een man die me vertelde dat hij mij op zijn loonlijst wilde als zijn persoonlijke theoloog. Wanneer hij me dan zou opbellen of schrijven, zou ik moeten proberen zijn vragen te beantwoorden.

Ik nam de moeite niet te vragen wat de figuur in gedachten had. Al evenmin wil ik zijn motieven in vraag stellen: hij wilde me mogelijk wel helpen of zelfs eren, of gewoon zijn deel van de weg betalen. Maar wetende hoe snel mijn eigen motieven bedorven kunnen raken, vertelde ik hem dat er geen sprake van kon zijn om een dergelijke overeenkomst met hem aan te gaan.

Predikers zouden zichzelf niet moeten zien als betaald voor wat ze doen. Ze worden veeleer ondersteund door Gods volk opdat ze vrij zouden zijn om te dienen. Indien hij me schrijft of belt en vragen stelt, zou ik blijmoedig mijn best doen om te antwoorden, waarbij ik de criteria zou hanteren die ik telkens gebruik om af te wegen of ik al dan niet antwoord kan geven op de ontelbare vragen die ik elk jaar krijg.

Numeri 22 begint met het verslag over Bileam. Zijn geschakeerde leven heeft ons veel te leren, maar de les die in het eerste hoofdstuk komt bovendrijven is hoe gevaarlijk het voor een prediker of een profeet is, om onafhankelijkheid te offeren op het altaar van materiële voorspoed. Vroeg of laat zal de liefde voor het geld het dienstwerk corrumperen.

Dat Bileam een profeet van God was, toont dat er nog altijd mensen rondliepen die een bepaalde kennis van de enige ware God bezaten. De roeping van Abraham en de opkomst van het Israëlische volk betekende niet dat er niet ook anderen waren die de enige soevereine Schepper kenden: getuige Melchizedek (Gen. 14). Bovendien was het duidelijk dat Bileam een bepaalde krachtige profetische gave bezat: bij gelenheden sprak hij echte orakels van God. Hij wist genoeg over die mysterieuze gave om te vatten dat ze niet aan en uit kon gezet worden, en dat als hij een ware openbaring overbracht, hij zelf de inhoud ervan niet kon bepalen. Hij kon slechts spreken wat God hem te zeggen gaf.

Maar dit weerhield er hem niet van om Balaks geldelijk aanbod te begeren. Balak zag Bileam als een soort halfmagisch personage die je kon vergelijken met een voodoobeoefenaar, iemand die kwam en een vloek legde op de gehate Israëlieten. Onomwonden verbood God Bileam om met Balak mee te gaan, want hij heeft het volk gezegend dat Balak wil vervloekt zien.

Bileam zeurt tegenover God; God geeft toe en laat Bileam gaan, maar alleen op voorwaarde dat hij slechts zal zeggen wat God hem vertelt (22:20). Tegelijkertijd veroordeelt God Bileam, want dat hij wil gaan komt voort uit een hebzuchtig hart. Alleen de wonderlijke gebeurtenis met de ezel bewerkt voldoende vrees in hem opdat hij inderdaad zal waken over zijn tong (22:32-38).

Val nooit zo diep dat je marchandeert met het Woord van God.


Eigen vertaling van de overdenking bij 13 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

zaterdag 12 mei 2012

De koperen slang: wie daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven (Num. 21)


Numeri 21, Psalmen 60-61, Jesaja 10:5-34, Jakobus 4

Het korte verslag van de bronzen slang (Num. 21:4-9) is waarschijnlijk beter bekend dan andere Oudtestamentische verslagen van vergelijkbare lengte. Het ligt wellicht aan het feit dat er door Jezus zelf naar wordt verwezen in Johannes 3:14-15: ‘En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe’. Wat is de aard van de parallel die Jezus maakt?

In de weergave van Numeri wordt ons verteld dat het volk de door God aangewezen weg door de woestijn voortzet, maar ondertussen ‘werd het volk onderweg ongeduldig, En het volk sprak tegen God en tegen Mozes’ (21:4-5). Ze zeuren zelfs over het voedsel dat God hen schenkt, de dagelijkse voorziening van manna: ‘van deze flauwe spijs walgen wij’ (21:5).

Bijgevolg zendt God oordeel in de vorm van een plaag van vurige slangen. Velen sterven. Onder druk van de straf, belijdt het volk tegenover Mozes: ‘Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de HERE en tegen u gesproken’ (21:7). Ze smeken Mozes om voor hen tot God te bidden. God instrueert Mozes om een slang te maken en die op een staak te plaatsen; ‘ieder, die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven’ (21:8). Dus maakt Mozes een koperen slang en plaatst die op een staak, en het heeft precies het effect dat God bepaald heeft.

Dus hebben we hier een ondankbaar volk, dat zich verwaardigt te beoordelen wat God heeft gedaan, terwijl ze hun leider in vraag stellen. Ze vallen onder Gods oordeel en de enige uitweg uit dit oordeel is een voorziening die God zelf geeft, die ze ontvangen door gewoon naar de koperen slang te kijken.
De situatie van Nicodemus in Johannes 3 is niet zo heel verschillend. Zijn eerste opmerkingen suggereren dat hij zichzelf ziet als in staat om Jezus te beoordelen (Joh. 3:1-2), terwijl hij in werkelijkheid maar heel weinig begrijpt van hetgeen waarover Jezus spreekt (3:4, 10). De wereld is veroordeeld en gaat verloren. Zijn enige hoop ligt in de voorziening die God geeft – in iets anders dat verhoogd is op een staak, of meer precies, in iemand die verhoogd wordt aan een kruis.

Dit is de eerste keer dat ‘verhoogd’ voorkomt in het evangelie van Johannes. Terwijl de hoofdstukken zich verder ontwikkelen, wordt het bijna een technische uitdrukking voor Jezus’ kruisiging. De enige remedie, de enige uitkomst uit het oordeel van God, hangt af van het opzien naar de voorziening die God heeft geschonken: we moeten geloven in de Zoon des Mensen die ‘verhoogd is’ willen we eeuwig leven hebben.

Dit woord komt nog steeds tot ons. Aanhoudend gemopper is een teken van schuldig ongeloof. Vroeg of laat zullen we er aan God verantwoording moeten voor afleggen. Onze enige hoop ligt hierin dat we opzien naar de Ene die aan een kruis gehesen werd.


Eigen vertaling van de overdenking bij 12 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

vrijdag 11 mei 2012

Wie-vragen waar je geen antwoord op vindt



Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God?

God is het Die rechtvaardigt. Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit.

Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? …

O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!

Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend?
Of wie is Zijn raadsman geweest?
Of wie heeft Hem eerst iets gegeven
en het zal hem vergolden worden?

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.



Uit de Bijbel: Rom. 8:31-35, 11:33-36 (Herziene Statenvertaling)

Gelezen bij Justin Taylor


De Rots wordt maar één keer geslagen (Num. 20)


Numeri 20, Psalmen 58-59, Jesaja 9:8-10:4, Jakobus 3

Er zijn maar weinig passages in de Pentateuch die bij een eerste keer dat je ze leest nog meer ontmoedigend zijn dan het resultaat van Numeri 20:1-13.
Maar het verslag draagt ook een aantal subtiele complexiteiten mee. Het begint met meer van het gebruikelijke gezeur. De behoefte van het volk is reëel: ze hebben dorst (20:2). Maar in plaats van nederig de Heer te zoeken in blij vertrouwen dat Hij zou voorzien voor zijn eigen volk, maken ze ruzie met Mozes en beschuldigen ze hem met wat ook gebruikelijk is: ze waren beter af in slavernij, hun huidige leven in de woestijn is onverdraaglijk, enzovoort.

Mozes en Aäron zoeken het aangezicht van de Here. De heerlijkheid van God verschijnt hen (20:6). God zegt specifiek: ‘spreek dan in hun tegenwoordigheid tot de rots, dan zal zij haar water geven’ (20:10). Maar Mozes heeft het gehad. Hij vergadert de menigte en roept: ‘Hoort toch, wederspannigen, zullen wij uit deze rots voor u water te voorschijn doen komen?’ (20:10) – wat als rhetorische vraag en op zijn volle waarde beschouwd, meer dan een beetje arrogant is.

Dan slaat hij tweemaal op de rots en het water stroomt er uit. Maar de Heer zegt tot Mozes en Aäron ‘Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente niet brengen in het land, dat Ik hun geef’ (20:12).

Drie opmerkingen:

(1) God zegt niet ‘Aangezien gij mij niet voldoende gehoorzaamd hebt …’ Maar wel ‘Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israëlieten niet geheiligd hebt …’ Er was natuurlijk formeel ongehoorzaamheid in het spel: God droeg op om te spreken, en Mozes sloeg de rots. Maar God weet dat het probleem nog dieper zit. Het volk heeft Mozes uitgeput en Mozes antwoordt hen in die zin. Zijn antwoord is meer dan het slaan van de rots. Het is het antwoord van een man die onder druk bitter en arrogant is geworden (wat natuurlijk niet wil zeggen dat iemand van ons het beter had gedaan!).
Wat verdwenen is, is het openlijke vertrouwen in God: God wordt niet meer geëerd als heilig.

(2) Lees de Pentateuch in zijn geheel: de uiteindelijke les is dat Mozes het land niet binnentreedt. Lees de eerste zeven boeken van het Oude Testament: je kan er niet naast kijken dat het oude verbond het volk niet veranderd heeft. In de canon gezien is dit een belangrijke les: de Wet was nooit in staat om te redden en te veranderen.

(3) In het licht van 1 Kor. 10:4, dat toont dat Christus het tegenbeeld is van de rots, valt de conclusie moeilijk te vermijden dat de reden dat God in Exodus 17:1-7 opdroeg dat de rots zou geslagen worden, en Hij dit hier verbood, is dat Hij een wonderlijke gelegenheid ziet om een symbolisch geladen les te leren: de ultieme Rots, uit wie levenbrengende stromen vloeien, wordt één keer geslagen, en niet meer.


Eigen vertaling van de overdenking bij 11 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org

Bron afbeelding: EO




donderdag 10 mei 2012

'Op God vertrouw ik, ik vrees niet … Op God, wiens woord ik prijs' (Ps. 56)


Numeri 19, Psalmen 56-57, Jesaja 8:1-9:7, Jakobus 2

Op Amerikaanse munten staan de woorden ‘In God we trust’ (Op God vertrouwen wij). In onze pluralistische tijd is het niet onredelijk om te antwoorden met ‘Op welke God?’. Zelfs al zou het antwoord daarop een eenduidig ‘de God van de Bijbel’ zijn, dan vermoed ik dat de meeste mensen bij dat vertrouwen in God eerder denken in persoonlijke of mystieke zin. Het is bedroevend makkelijk om vertrouwen in God te zien als een soort religieuze intuïtie, een godsdienstige gevoeligheid, met slechts het vaagste zicht op wat dit vertrouwen met zich meebrengt.

David koestert geen dergelijke illusies. Tweemaal in Psalm 56 geeft hij bij de beschrijving van de God op wie hij vertrouwt ook impliciet wat inhoud aan de aard van zijn vertrouwen. David schrijft ‘Ten dage dat ik vrees, vertrouw ik op U; op God, wiens woord ik prijs. Op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou vlees mij aandoen? (56:4-5). En opnieuw: ‘Op God, wiens woord ik prijs, op de HERE, wiens woord ik prijs, op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou een mens mij aandoen?’ (56:11-12).

In beide passages begrijpt David dat vertrouwen op God de enige oplossing is voor zijn vrees: ‘Ten dage dat ik vrees, vertrouw ik op U … op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou vlees mij aandoen’. Het opschrift van de Psalm (vers 1 in de Nederlandstalige versies) toont dat David dit schreef kort na zijn schrikwekkende ervaring in Gath (1 Sam. 21:10-15). Terwijl hij op de vlucht was voor Saul, dook David onder in Filistijns gebied en werd hij op een haar na niet gedood. Hij ontsnapte door te veinzen dat hij gek was. Ongetwijfeld was hij zeer bang geweest, en in zijn angst vertrouwde hij op God, en vond hij de kracht om een merkwaardige act op te voeren die zijn leven redde.

Maar voor ons doel nu, is het treffende element in Davids uiting van vertrouwen de herhaling van een zinsdeel. Drie keer vermeldt hij de Here God ‘wiens woord ik prijs’. In deze context heeft het specifieke woord dat deze beschrijving oproept wellicht iets te maken met waarom David Hem zo volkomen kon vertrouwen onder deze omstandigheden. De meest waarschijnlijke kandidaat voor wat dit ‘woord’ is waarvoor David God prijst, is Gods belofte om hem het koningschap te schenken en hem als hoofd van een koningshuis te stellen.

Zijn huidige omstandigheden zijn zo ellendig dat ongeloof meer logisch onderbouwd lijkt. Maar David vertrouwt op de Heer wiens woord ik prijs. Wat we nodig hebben is geloof in de sprekende God, geloof in God dat vast gegrond is in wat deze sprekende God gezegd heeft. Dan, ook midden vreselijke omstandigheden, kunnen we diepe rust vinden in de God die niet terugkomt op zijn woorden. Het is helder dat dergelijk geloof gegrond is in Gods geopenbaarde woorden.


Eigen vertaling van de overdenking bij 10 mei uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven bij IVP in 1998 (rechten liggen bij Crossway). Het dagboek kan in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition) of is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org